Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 163] [p. 163] Wederzien. Waarom staat dat oog zoo donker, Dat zoo vriendlijk anders spreekt, Blinkende als het stargeflonker? Waarom is die wang verbleekt? - 't Afscheid valt zoo bang en zwaar Aan een edel vriendenpaar. Daarom staat dat oog zoo donker; Daarom is die wang verbleekt. Waarom keert de blos der wangen? Waarom wordt het oog weêr licht? Heeft de vreugd het leed vervangen? Is de reistogt al verrigt? Neen! maar ramp en smarten vliên: Englen fluistren: ‘Wederzien!’ Daarom keert de blos der wangen; Daarom wordt het oog weêr licht. Waarom toch dat handenwringen, En die wanhoop op 't gelaat? Wilt gij hier een troostlied zingen? Ach! hier baten troost noch raad. 't Is een brave, stom van rouw, Bij het lijk van kind en vrouw. Daarom dan dat handenwringen, En die wanhoop op 't gelaat. Maar, de hoop straalt weêr op 't aanschijn; Maar, daar zit hij rustig neêr. Zijn uw dierbren weêr in 't aanzijn? Neen! zij keeren nimmer weêr. Zeg dan, wat u troost kon biên? Juichend roept hij: ‘Wederzien!’ Daarom straalt weêr moed op 't aanschijn; Daarom zit hij rustig neêr. Wederzien! gij, woord des levens! Zalig is uw tooverkracht; Gij schenkt troost en kalmte tevens In den zwartsten jammernacht. Vrienden! wat ons moog' geschiên, Englen zingen: ‘Wederzien!’ Nooit volprezen woord des levens, Zalig is uw tooverkracht. [pagina 164] [p. 164] 't Zij dan gij of ik moet zwerven, Ver van 't lieve vaderland; 't Zij dan gij of ik moet sterven, Neen! dat scheurt geen vriendenband, Als we elkaâr het afscheid biên, Fluistren Englen: ‘Wederzien!’ Woord, gezegend duizendwerven! Gij houdt eeuwig, eeuwig stand. g. timme. 13 Dec. 1829. Vorige Volgende