Fido en Bianco.
Dit zijn twee wijfjes-honden. In tegenwoordigheid van den Koning van Napels, van den Groothertog van Toseane, en nu laatstelijk, te Parijs, (27 Januarij 1830) in die van de Hertogin van berry, hebben zij hunne kunsten vertoond. De eene telt vijf, de andere nog geen twee jaren. Fido is wit, met zwarte ooren; bianco desgelijks wit, met twee kleine zwarte vlekken op het kruis. Bianco heeft al het levendige, aardige en grappige van een' jongen scholier; fido al de deftigheid van een oud geleerde. Bianco zal het misschien verder brengen dan fido; tot dusverre is deze de bekwaamste, gelijk hij ook de oudste is. Bianco heeft evenzeer behaagd door zijne bevalligheid als door zijn vernuft; fido heeft verbaasd door zijne bekwaamheden en geheugen zoo wel, als de verscheidenheid zijner verkregene kennis. Fido verstaat en schrijft zes talen; Fransch, Italiaansch, Engelsch, Hoogduitsch, Latijn en nieuw Grieksch. (Menig Minister van Buitenlandsche Zaken, door zijnen post verpligt, met de geheele wereld te corresponderen; zou hij zich kunnen beroemen, er zoo vele te verstaan?) Men vroeg aan fido: ‘Hoe heet Rome in het Italiaansch?’ Hij schreef: Roma. Men zeide tot hem: ‘Schrijf in het Engelsch het woord, dat in het Fransch heet: mouchoir.’ Hij schreef: andkerchief. Bianco werd gehaald, zag het kwalijk gespelde woord, door zijnen kameraad getrokken, zette er eene h voor, en verwijderde zich springende en
keffende, zich verblijdende, naar 't scheen, als een scholier, die zijnen meester eene vlieg heeft afgevangen. Eene tabel in zes kolommen werd nu aan de toeschouwers rondgedeeld, vijftig genommerde woorden in zes talen bevattende. Men vroeg aan fido: ‘Hoe heet in 't Fransch het woord, genommerd 38?’ Hij schreef: Venus. ‘Hoe heet in 't Italiaansch nommer 20?’ Hij schreef: Dio. Somtijds gebeurde het, dat het aan fido voorgestelde woord dubbele letters had. Naardien men hem slechts één alphabet, en geene letterzetters-kas heeft gegeven, is hij verpligt, het teeken, dat hem ontbreekt, te vragen; hij kiest het uit het reeds zaamgestelde gedeelte, en wijst het aan zijnen meester, die het hem geeft. Zoo men hem wil misleiden, hij ontdekt het terstond, neemt de aangebodene letter niet aan, en vraagt andermaal die, welke hij noodig heeft. Hij kan