De koning leve!
Niet voor den glans van 's Konings troon,
Niet voor de praal van 't vorstlijk wapen
Stem ik den vrijen citertoon;
Slechts luttel waarde heeft een kroon,
Als zij zich sluit om Caracalla's slapen,
Of Commodus haar torscht, de menschlijkheid ten hoon:
Maar voor den besten Vorst, dien 't purper mogt omhangen,
En 't vrije Nederland breng' Hem, in dankbre zangen,
De hulde, zulk een' Koning waard'!
De Koning leev'! - Hij blijv voor Neêrland waken;
Dat Hem Gods kracht omgorde, en moed en wijsheid geev';
Waar immer 't vuur der tweedragt op moog' blaken,
Ontrukk' Zijn arm ons Neêrland aan de kaken
Des afgronds! Hij, de beste Koning, leev'!
Hij blijv' het rijk van licht en kennis schragen,
Wat donkre nacht, schrikwekkend, hem omzweev';
Hij zie het heil van Neêrland schooner dagen,
En hoor' Zijn volk van hun geluk gewagen;
Hij hoor' het lang: De goede Koning leev'!
Hoog praalt Zijn roem; maar hooger moet Hij blinken,
Hoe fel de dweepzucht woede en 't edelst doel weêrstreev';
De onwetendheid voor Hem in 't niet verzinken:
In Nederland moet slechts één kreet weêrklinken;
De blijde kreet: De wijze Koning leev'!
Dat aller hart Zijn' naam en deugden eere;
De tweedragt, op 't gezigt van Nassau's liebaard, beev';
Het dwalend volk, in 't eind', zijn pligten leere,
En tot zijn' Vorst, als tot een' Vader, keere,
Bij 't vreugdgeschal: De Vorst en Vader leev'!
Wij, broeders! dragen roem op zulk een' Koning.
Dat Nassau's heldenglans Zijn Huis en kroon omgeev'!
Één bede stijge, als blijk van trouwbetooning,
Uit aller hart, en klinke in aller woning:
God spaar' den Vorst! De beste Koning leev'!
|
|