eenen Lakonieke zijn zij meerendeels echter wat lang; reeds bij het eerste stukje hielden wij naauwelijks deze onze meening terug. Wij willen van de kortste hier eenige ter proeve afschrijven; het boekje verdient toch algemeen bekend te zijn, en niemand zal zich de herhaalde lezing van het een en ander, in een verloren oogenblik, beklagen:
‘De menschen zullen voor de Godsdienst haarkloven en twisten; voor haar vechten, sterven; alles, behalve voor haar leven.’
‘Van alle hartstogten is de naijver die gene, die de hardste dienst vordert en het zuurste loon geeft. De dienst is, op den voorspoed van den vijand te letten; het loon, daarvan zeker te zijn.’
‘De uitspattingen van onze jeugd zijn wissels, getrokken op onzen ouderdom, betaalbaar met interest omtrent dertig jaren na dato.’
‘De Paus gedraagt zich jegens onzen hemelschen Meester, gelijk een oneerlijk rentmeester jegens eenen aardschen heer. Hij zegt tot zijne pachters: Gij moogt mijns Meesters belangen blijven verwaarloozen zoo veel gij wilt; maar draagt zorg, om met mij op eenen goeden voet te zijn, en ik zal zorgen, dat gij op eenen goeden voet zijt met mijnen Meester.
De meeste vrouwen zullen eerder eene vrijpostigheid dan eene minachting vergeven, en indien eenige vrouw iemand liet ophangen om het stelen van hare beeldtenis, al ware die ook in goud gevat, zoo zoude dit een nieuw geval in regten zijn. Maar indien hij de kas wegdroeg, en de beeldtenis liggen liet, zoude ik voor zijne veiligheid niet instaan, al was het ook met den geslepensten advocaat en den handelbaarsten regter.’
Ten slotte nog deze, omdat het des schrijvers verkozen publiek aanwijst: ‘Schrijven om aan de laagste klasse te behagen, is hetgeen weinigen zouden wenschen te doen; schrijven om de hoogste klasse te behagen, is hetgeen nog weiniger vermogen te doen. Wij moeten ons tot de onkunde der eerste nederbuigen, of de afgunst der andere te boven komen. Laat ons dan trachten tusschen beide door te sturen, indien wij onzen naam en ons vermogen willen redden. De middelstand is rijkelijk genoeg met gezond oordeel bedeeld; een oordeel, dat niet bedorven is door ijdelheid, noch door onkunde onopgeklaard is gebleven; en hij, die zich in dit midden kan staande houden, behoeft voor geen der beide uitersten beducht te zijn. Indien de eene helft van het menschdom wijsgeeren en de andere helft gekken waren, zoo zoude ik deze bladen niet geschreven, of, zoo ik ze geschreven had, verbrand hebben.’ - Tantum!