op een zeker natuurlijk gevoel, hetwelk den mensch eigen is; over de gelaatkunde, als oppervlakkige beschouwing van den mensch, niet alleen van het aangezigt, maar van de geheele gedaante, in een' meer bepaalden zin, als physiognomie en pathognomie. Vervolgens ter zake tredende, gaat de schrijver over tot de physiognomische ontleding der verschillende deelen van het menschelijk hoofd, de schedel volgens het systema van gall, het haar, het voorhoofd, de wenkbraauwen, oogen, neus, mond en lippen, kin, wangen, de tanden en hals, geeft eenige regels op voor het aangezigt, benevens eenige aanmerkingen betrekkelijk kunstenaars.
De ontledende physiognomische regelen van ieder deel des aangezigts doorloopen hebbende, past de schrijver de opgegevene regelen toe door eenige voorbeelden, waartoe hij de bijgevoegde afbeeldingen bezigt. Vervolgens wijst hij aan, hoe men uit iemands blik, lach, stem, gang, kleedingswijze, handschrift, en de gedaante der hand zelve, tot de gesteldheid van zijn karakter besluiten kan. Het werk wordt besloten met de zoogenaamde temperamentsphysiognomie. Eerst worden de verschillende temperamenten genoemd, en dan van ieder derzelven afzonderlijk de invloed beschreven, welken zij op het karakter hebben. Zulk een rijkdom van onderwerpen wordt behandeld in het kort bestek van 135 wijd uiteen gedrukte bladzijden. De schrijver geeft blijken, dat hij met vlijt en oordeel de beste werken over de karakterkunde en derzelver hulpbronnen bestudeerd heeft. Voor eene gegronde beoefening, echter, is zulk eene schets te onvolledig; maar als eene bijdrage en handleiding tot het bestuderen van grondiger werken, over de hier behandelde wetenschap, kunnen wij het werkje gerust aanbevelen.