Vrijmoedige Gedachten over de tegenwoordige beroerten in een gedeelte van het Koningrijk der Nederlanden, toegelicht door eenige staaltjes uit de Geschiedenis van den opstand der Belgen tegen hunne laatste Souvereinen uit het Huis van Oostenrijk. Te 's Gravenhage, bij A. Kloots. 1830. In gr. 8vo. 44 Bl. f :-40.
Het is eenigermate gewaagd, over gebeurtenissen van den dag ten eerste bij openbaren geschrifte zich te verklaren. Omstandigheden nemen ligt eene wending, welke niet voorzien kon worden. Zoo is de gesteldheid van zaken ook reeds veel veranderd, nadat de Schrijver dit werkje ter perse had gegeven. Wat hij van de heerschappij des bijgeloofs zegt, schijnt thans door de uitkomst wederlegd te worden. Zoo schijnt het, schrijven wij met opzet; want nog is het einde niet. De uitersten raken elkander. Misschien is het voor de zaak der menschheid een geluk, dat vooreerst het ongeloof zich verheft boven het bijgeloof. Welligt moet langs dezen weg bereikt worden, wat de verlichte Keizer van Oostenrijk, jozef II, zich voorstelde, maar destijds niet kon volvoeren.
De Schrijver ontleent zijne staaltjes uit een werk, in 1818 te Gent bij p.f. de goesin verhaegen uitgegeven, onder den titel van: Jaerboeken der Oostenrijksche Nederlanden, van 1780 tot 1814, enz. opgesteld door eenen Tijdgenoot. Wanneer men de aangehaalde plaatsen leest, zoude men soms bijkans meenen, letterlijk vermeld te vinden, wat sedert 24 Augustus 1830 gebeurde. Tot proeve het volgende: ‘Deze opstekers,’ (zoo schreef een Belg ten jare 1818 in de taal des lands) ‘zoo geestelijke, als weireldlijke, stroeyden uyt alle soorten van lasterschriften, waeronder het voornaemste was een periodiek blad, bekend onder den naam van Keureminne, hetgene opgesteld wierd door zekeren van den elsken, Priester en Theologant te Loven. Dit blad vol agterklap, leugens en injurien tegen den Souvereyn en de gene hem aengekleefd waren, wierd met groot genoegen gelezen door de Bisschoppen,’ enz. ‘De muytelingen wierden daernaer bijgesprongen door borgers, waeronder zig bevonden eenige geestelijken, verraederlijk aenvandende en doodende, al