aard, dat de Leeraren van de Godsdienst vrij algemeen zich gedrongen gevoelen, om, naar de behoefte des tijds, woorden van opwekking, troost en bemoediging tot hunne hoorders te spreken; en deze toonen hunne belangstelling, door vlijtig opkomen ten huize des gebeds. Wat met genoegen werd gehoord, leest menigeen nog gaarne eens tot stichting. Dit bewoog reeds dezen en genen Prediker tot de uitgave.
De eerste dezer Leerredenen heeft tot tekst: 2 samuel XV:26b: Ziet, hier ben ik; Hij doe mij, zoo als het in zijne oogen goed is. De Eerw. jentink zegt in de Inleiding, dat de smart van david in bitterheid verre die van onzen Koning overtrof, alzoo geen vreemdeling, maar absalon, de eigen zoon, de muitelingen tegen david aanvoerde!... Verder wordt de vergelijking niet voortgezet, en dit is wèl gedaan: over het gebeurde ligt nog een digte sluijer. Jentink schetst I. de omstandigheden des oproers, en roemt de gelukkige dagen onder de regering van david op zoodanige wijze, dat men onwillekeurig daarbij moet denken aan onzen goeden Koning en aan de ondankbare, goddelooze Belgen. De gevoelens, in den tekst uitgedrukt, worden II. als navolgenswaardig aangeprezen. Hier komt menige gepaste aanmerking voor. Dan volgt III. eene bemoedigende opwekking, om op God te vertrouwen, en, in dit vertrouwen, het Vaderland te helpen verdedigen en beveiligen. - De nuttige strekking dezer Leerrede moge blijken uit het volgende: ‘Dat Roomschgezinde en Protestant zich nu verbinden met den broederband der eensgezindheid! Dat Protestant en Roomschgezinde zich nu scharen als een eenig man om het kruis van jezus christus! Het is de zaak onzer gemeenschappelijke Godsdienst, waarvoor wij strijden. De magt, die zich tegen ons verheft, verheft zich tegen God. Derzelver zuilen zijn verraad, eerloosheid en meineedigheid; vrijgeesten en Godverzakers wetten hunne zwaarden, en dwazen nemen dienst in dat rijk der duisternis en der gruwelen,’ enz. Wij wenschen deze Leerrede in veler handen.