schrijven, tot eene proeve, het volgende af: De Generaal kreuz zeide tot suwaroff: ‘Ik verwonder er mij over, hoe gij een geheel leger als het ware weet te électriseren.’ ‘Eene kleinigheid, was het antwoord. Vergeet nooit, dat gij een mensch zijt, en dat uwe onderhoorigen even zeer menschen en uwe broeders zijn. Bemin uwe soldaten, en zij zullen u beminnen. Zie daar het gansche geheim! Op deze wijze heb ik met een handvol krijgslieden gezegepraald over talrijke legers, waarin zich niet één regt krijgsman bevond.’ - Bij zekere gelegenheid verhaalde iemand, dat de Veldmaarschalk van scherer, toen hij als Opperbevelhebber de eerste maal bij het leger in Italië kwam, de hoofden der soldaten opgeheven (opgerigt), hunne hoeden regtgezet, en een' aan den uniform ontbrekenden knoop aangewezen had. Suwaroef zeide: ‘Nu ken ik hem eerst regt. Zulk een drilmeester heeft het veel te bezig, om er op te letten, als de vijand hem omringt en slaat.’ - Belangrijke wenken voor Heeren Officieren! De Staatsraad van fuchs roemt ook de godsdienstigheid van zijnen held. Op dit punt zouden wij nog al iets van hem verschillen, als hij geene betere bewijzen kan bijbrengen, dan dat suwaroff vóór zijnen dood biechtte en het Heilig Avondmaal ontving, of dat hij met vrolijk gelaat in het midden der zijnen komt, volgens gewoonte het Vader ons (Onze Vader, zegt men in het Hollandsch) met luider stem laat lezen, en dan na het eindigen des gebeds uitroept: ‘Wie niet Amen gezegd heeft, krijgt geen' brandewijn!’ Suwaroff wilde bijzonder zijn en
schitteren op zijne wijze. Hij had menschenbloed bij stroomen vergoten, en hij wilde geen diertje gedood hebben. De Majoor eckart sloeg zich met de hand tegen het voorhoofd, om eene vlieg te verjagen. ‘Dat God ons genadig zij! riep suwaroff verschrikt uit; hebt gij misschien het diertje gedood?’ - ‘Neen, antwoordde eckart, ik heb het slechts weggejaagd.’ - ‘Daarvoor dank ik u, vervolgde de Graaf; men moet geen arme diertjes dood maken. Zij zoeken slechts hun voedsel. Men vindt ook wel Veldmaarschalken, die vredelievend zijn; maar deze deugen volstrekt niets.’
Eene afbeelding van den zonderlingen man versiert het titelblad. De Vertaler heeft zich, over het geheel, van zijne taak wèl gekweten. De noot op bl. 128 enz. had, naar ons oordeel, wel mogen achterblijven. Zijne (zijn)