ten wordt toegediend, op het menschelijk gestel kent, zal niet met den Schrijver wenschen, dat éénmaal aan dit kwaad paal en perk gesteld worde, en tevens erkennen, dat hij hetzelve met ware en treffende kleuren geschilderd, en zonder partijdigheid of vooringenomenheid de nadeelen van zoodanige onberedeneerde en roekelooze handelwijze in het ware licht gesteld heeft? Wie zal gelooven, dat de panacea mercurialis die heerlijke eigenschappen bezit, welke door hare overdrevene en verblinde lofredenaars aan dezelve worden toegeschreven?
Bestrijdt de Heer waitz in het eerste deel van zijn werkje de kwikwoede der Engelschen, in het tweede verzet hij zich tegen de bloedwoede der Franschen. Voor de opgewekte en verhitte gemoederen en gestellen van dezen moge die praktijk geschikt zijn, zegt de Schrijver; voor de atonische bewoners van Oostindië en den stompen en slappen Javaan is zij zeker niet berekend. De hoofdstellingen van de leer des Franschen Hervormers toepassende op de ziekten van Java, leert hij op eene overtuigende wijze, hoe weinig de eersten met de laatsten overeenstemmen, en geeft daarbij de gevallen op, in welke plaatselijke ontlastingen door hirudines kunnen te stade komen. Betrekkelijk de habituéle diarrheën en passive bloedvloeijingen, merkt hij aan, dat dezelve op Java althans meermalen zonder de geringste sporen van ontsteking, of verhoogde werking der kleine bloedvaten, kunnen aanwezig zijn; dat in de eersten tonische, bittere, aromatieke en adstringerende geneesmiddelen de grootste diensten bewijzen; dat in de laatsten de sterkste adstringentia somtijds met het beste gevolg, zelfs in schier wanhopige gevallen, gebezigd worden; en merkt eindelijk nog op, dat het ligter is, krachten te ontnemen, dan te hergeven. ‘Het laatste,’ zegt hij, ‘mogen de aanhangers van het Broussainismus, welke onlangs op Java aangekomen zijn, wel behartigen; want de overgang van het ontstekingachtige tijdperk eener ziekte in zwakte en geheel verval van krachten geschiedt in Oostindië zoo