verbetert van beneden af aan, en, op het voetspoor van jezus, mede zoo gehoorzaam als burger, van uit den grond des gemoeds (Efez. IV:23). Geene regering over een goed en geheel verbeterd volk zou slecht kunnen blijven; de slechtste zou goed worden: maar zoo lang gij de menschen niet verbetert, is alle poging, om hier tot de volmaaktheid te geraken, ijdel en vergeefsch.’ En dan het schoone slot: ‘Voor het overige; geene drift! geenerlei verbijstering! De Koning moet handelen, volgens zijn' pligt, en volgens zijn inzigt; veel kan hij weten, hetgene wij niet alzoo kunnen inzien; daarvoor is hij Koning, en genoeg! indien wij ons, naar hoofd en hart, op hem kunnen verlaten. Voor verdoolden echter laat ons bidden, en hen niet verbitteren - veeleer nog verbeteren, door wijsheid en zachtmoedigheid, en door ons eigen gematigd, edelmoedig, bescheiden en voorzigtig gedrag nog het meeste. En dan - wat staat er van jezus? En als Hij nabij kwam, en de stad (zijner hateren) aanzag, (waar Hij eerstdaags zou gekruist worden) weende Hij over haar!’ Wie zoude hierop niet van ganscher harte Amen zeggen? - Uit de tweede leerrede voegen wij er nog dit bij: ‘Spreek de taal der geregtigheid, ook in uwe bijzondere betrekkingen. Verg van den minderen niet te veel voor te weinig. Wees heusch en vriendelijk jegens ieder, en toon hem, dat gij, wel wetende, wat gij, bij bestaande betrekkingen, van hem kunt eischen, wederkeerig in hem nog altijd den mensch eert, en het wél weet, dat gij ook eenen Heer hebt in den hemel.
Men kan zoo veel vaak voorkomen, door hetgene niet dan wijsheid en gemeene pligt is; maar, ten dage des goeds, denkt men dikwerf al te weinig aan den dreigenden dag des kwaads, en draagt intusschen zelve, bij volle vaten, water in den stortvloed, die eenmaal over huis, erf en have, verwoestende en alles in zijne vaart medeslepende, kan of zal losbreken. o! De geschiedenis van zoo menige omwenteling is, wat de volkszijde in het tafereel aangaat, slechts de geschiedenis, in haren treurigen afloop, van den hoogmoed, de onder-