Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 601]
| |
Boekbeschouwing.Dissertatio de nativa simplicitate Herodoti, quam, annuente summo Numine - pro gradu Doctoratus - examini solenni submittit Everhardus Waardenburg, Franequera Frisius, Conrector Gymnasii Arnhemiensis. Lugd. Bat. apud J.C. Cijfveer. 1830. Oct. f. maj. 256 pagg.Ongaarne zouden wij de taak der beoordeeling van bovengenoemden letterarbeid aan een ander hebben afgestaan. Niet, dat wij onszelven genoegzaam geldend gezag toekennen, om, boven velen, regterlijke uitspraak te doen in zaken, die tot het gebied der klassische literatuur behooren. Niemand, bidden wij, verdenke ons van deze ijdele aanmatiging. Maar zoodanig toch is de Grieksche schrijver, van wien hier sprake is, dat wij hem, gelijk cicero van zijnen theophrastus pleeg te zeggen, onze τρυϕὴν ἰδίαν, onze eigene, geheel bijzondere wellust, noemen durven. Zoodanig is ook de verhandelaar, met wiens studiën wij bekend zijn en bevriend, dat hij bij uitnemendheid hoog in onze schatting staat aangeschreven. En zoodanig, ten laatste, is het opstel zelf, 't welk bij dezen der geletterde wereld wordt aangeboden, dat het ons zeer leed zou doen, bijaldien het, met en gelijk andere, ook wel soortgelijke geschriften, terstond in de zee der vergetelheid moest wegzinken. Daarvoor willen wij trachten, zoo veel in ons is, dezen arbeid te bewaren; al ware het, dat wij niets meer vermogten, dan openlijk verslag te doen van den inhoud, den vorm, den stijl en alle de verdiensten, door welke zich deze verhandeling onderscheidt. Hier en daar laten wij aan den voet der bladzijden eenige ruimte over, om aan te wijzen, wat wij meenen niet volstrekt te kunnen goedkeuren; wat wij den verhandelaar ter nadere overwe- | |
[pagina 602]
| |
ging voorstellen; waarin wij oordeelen van hem te moeten verschillen. En bij deze laatste opgaven hebben wij de volkomene overtuiging, dat ons zulks van den man, dien wij hoogachten, als eene wezenlijke dienst der vriendschap wordt toegerekend. Toen de Heer waardenburg, Conrector der Latijnsche Scholen te Arnhem, ons zijn voornemen mededeelde, van, ter bekoming der doctorale waardigheid in de letteren, eene dissertatie te schrijven, de nativa simplicitate Herodoti; toen schrikten wij, inderdaad, - zonder hem te durven afschrikken. Want het onderwerp scheen ons toe, 1o. te gemakkelijk. Herodotus is niet alleen geen moeijelijk schrijver; maar ook zijne eigene, kunstelooze, natuurlijke eenvoudigheid valt zoo zeer in het oog, dat, die er niets van ziet, en er niets van te zeggen weet, voortaan zijne offeranden aan de Gratiën wel mag verdubbelen. 2o. Hielden wij de stof voor te wijd van omvang. Negen boekdeelen van den Griekschen auteur zoo te doorwandelen, dat men de nativa simplicitas, die op elke bladzijde zich openbaart, aanwijze en roeme; dit, dachten wij, kan niet veel meer uitleveren, dan eene onafgebrokene optelling van voorbeelden, zonder maat noch tal, en deze optelling verheerlijkt door de eindeloos herhaalde lofspraak: zie hier; hoe eenvoudig! zie daar; hoe natuurlijk schoon! 3o. Noemden wij voor onszelven het onderwerp te weinig betwist; zoodat het der zaak wel eens aan het noodig belang, en den lezer aan de gewenschte belangstelling kon ontbreken; terwijl het den verhandelaar gaan kon, gelijk men van dien sophist verhaalt, die, toen hij te Sparta beloofde, den lof van Herkules te zullen vermelden, van stonden aan het antwoord kreeg: Ei, wie neemt het in den zin, Herkules te misprijzen? - En evenwel durfden wij aan waardenburg zijne voorgestelde taak niet ontraden. Want wij kenden den man, die herodotus gelezen had en herlezen, misschien gelijk wyttenbach en van heusde hunnen plato! die ook, bij fijnen zin voor het | |
[pagina 603]
| |
schoone en gevoegelijke, mitsgaders bij rijke kennis van zaken, zich niet met ijdelen, exclamatorischen woordenpraal behoeft aan te prijzen; en van wien het te verwachten bleef, dat hij elk onderwerp, in spijt van iedere zwarigheid, die het medebragt, zoo zou bewerken, dat er aan juistheid, volledigheid, grondigheid, sieraad en belang naauwelijks het minste kon ontbreken. Deze verwachting is niet tot schande gemaakt; zij is zelfs ver overtroffen. - Doch het wordt meer dan tijd, dat wij het werk van onzen waardenburg nader doen kennen. Eene beknopte inleiding handelt en over den man, wiens schriften hier in aanmerking komen, en over die hoedanigheid, welke in zijne schrijfwijze meest is te waarderen. Eerst, derhalve, over herodotus; daarna over de eenvoudigheid. a. De historische schrijfwijze bij de Grieken dagteekent zich niet veel vroeger, dan ettelijke jaren vóór herodotus. Zij is uit het verval der Epische poëzij geboren; toen, namelijk, de dichters, langzaam ontaardende, den rei der Mythen in zekere geschiedkundige orde, wel niet zonder metrum, nogtans vrij wat prozaïsch, begonnen op te zingen, en alzoo allengs den overgang maakten tot den ongebonden stijl der historie. (Acusilaus, cadmus, dionysius, eumelus.) Men ging voort, in plaats der oudste, dichterlijke fabelen, ook gebeurtenissen van lateren leeftijd aan te raken, en 't geen men, op verre togten, van landen volkenkennis had opgedaan, voor de nawereld te beschrijven. (Hecataeus, charon, xanthus, pherecydes.) Reeds ontdekt men in den arbeid der laatsten meer gezond oordeel en zuiverder smaak; ofschoon de geschiedenis, altijd nog binnen zeer enge perken besloten, zich met niet veel meer inlaat, dan met de bloote opgave van plaatsen en merkwaardigheden, en meestal slechts de bijzonderheden van een enkel volk, of van eene eenige stad, in hare taak opneemt. Tot dat de Perzische oorlogen met de heldeneeuw te gelijk de | |
[pagina 604]
| |
eeuw der wetenschappen voor Griekenland te voorschijn roepen, en een nieuw tijdperk voor de historische kunst doen aanbreken. De genie van herodotus vereenigt zich met den gunstigen staat dier tijden, om hem te vormen tot een' vader der geschiedenis. Hij onderneemt, die Perzische oorlogen in schrift te stellen. Hij zal daarmede verbinden, wat door zijne voorgangers, van zaken en gebeurtenissen, vroeger afzonderlijk is opgeteekend. Weinig ingenomen met den vorm en den toon dier oudere gedenkschriften, neemt hij homerus tot voorbeeld, wiens gelukkigste navolger hij heeten mag. En hier doet zich dan het zonderling, maar nu niet onverklaarbaar, verschijnsel voor: dat, terwijl de vroegere historici, hoe nader aan het poëtisch tijdperk, des te prozaïscher zijn; herodotus daarentegen, hoe verder van den dichterlijken leeftijd verwijderd, des te dichterlijker is, en te meer aan de epische volkomenheid nadert. (Bij de ontvouwing dezer zaken heeft waardenburg vooral geput uit twee werken van den hoogst verdienstelijken creuzer, en aan de groote wet: ingenuum est, profiteri, per quos profeceris, heeft hij niets te kort gedaan.)Ga naar voetnoot(*) b. Er is in herodotus op te merken tweederlei eenvoudigheid. De eene, die betrekking heeft tot den aanleg van het geheele werk; de andere, die zich in stijl en voordragt openbaart. In beiden echter is datgene eenvoudig, wat overeenkomt met de natuur; (quod naturae convenit.) In de natuur is alles, bij oneindige verscheidenheid, door eenheid zaamverbonden. Naar dien regel hebben de Grieken ook hunne kunstwerken ingerigt; hunne tempels en standbeelden, hun heldendicht, | |
[pagina 605]
| |
en hunne treurspelen. Op den aanleg alzoo van eenigen letterarbeid is het begrip van eenvoudigheid gemakkelijk toe te passen. Maar ook van enkele woorden en uitdrukkingen geldt dezelfde bepaling. Gelijk er in de natuur niets te veel is, noch overtollig; gelijk daar alles ten doel leidt op meest ongedwongene wijze, alzoo zij er in de rede niets te veel, niets gedrongen, niets met moeite gezocht, alles gepast voor zaken, tijden, personen en omstandigheden; - zulk eene rede zal den lof der eenvoudigheid wegdragen. Die gave bezit eenig schrijver, wanneer hij zelf is opregt, open, niet misvormd door leerschool of bedriegelijke beschaving, en wanneer hij is rein van zeden daarbij.(!) Zoodanig een is herodotus, wiens zedigheid, regtschapenheid, en deugdelijkheid van gemoed, te gelijk in de eenvoudigheid zijner schrijfwijze staat uitgedrukt.Ga naar voetnoot(*) Zoo biedt zich nu van zelve aan het plan voor de behandeling van het gekozen onderwerp. Waardenburg zal in het Iste deel de eigendommelijke eenvoudigheid van herodotus aanwijzen, met opzigt tot de geheele schikking en den aanleg van zijn werk. Daarna zal hij in het IIde deel diezelfde eenvoudigheid in de bijzondere voordragt en in den stijl des geschiedschrijvers doen waarnemen. I. Is het aan de eenvoudigheid eigen, dat zij eenheid bewaart, bij groote verscheidenheid; welaan! zoo moge A. eene eerste afdeeling voordragen, hoe vele en hoe velerlei zaken in deze geschiedboeken staan opgeteekend. En hier geeft ons waardenburg, in 74 bladzij- | |
[pagina 606]
| |
den, den geheelen herodotus! Te weten: in een kort bestek ontvangen wij van boek tot boek, van het eerste tot het negende, eene beknopte beschrijving en bondige opgave van alles, wat in deze schriften voorkomt. Inderdaad, dit is geen geringe arbeid. Wij weten niet, dat zoo iets elders gevonden wordt. Wij bewonderen het geduld, noodig tot zulk eene zamenstelling. Mag men daarenboven van zoodanig uittreksel vorderen, dat het zij volledig, getrouw, niet van allen sieraad ontbloot; aan deze drie vereischten hebben wij, (opdat ook ons geduld moge blijken) met herodotus in de hand en waardenburg's dissertatie ter tafel, bladzijde na bladzijde getoetst; met dit gevolg, dat wij ons matigen moeten in onze lofspraak, opdat zij noch aan den lezer, noch aan den bescheiden verhandelaar mishage. Enkele aanmerkingen kunnen dan ook, om diezelfde reden, niet terugblijven. Zij zijn weinige, naar evenredigheid van het wijde letterveld, waarover zij zich uitstrekken. Misschien kunnen zij niet eens alle te zamen, als billijke aanwijzing, doorgaan.Ga naar voetnoot(*) En daarom: - - - ἔπος δ᾽εἴπερ τι βέβακται
δεινὸν, ἄϕαρ τὸ ϕέροιεν ἀναρπ άξασαι ἄελλαι.
| |
[pagina 607]
| |
B. Bij zulk eene oneindige verscheidenheid van zaken en gebeurtenissen bewaart nogtans herodotus op | |
[pagina 608]
| |
eene verwonderlijke wijze de eenheid, en het geheel dezer geschiedenissen is door de keurigste eenvoudigheid gekenmerkt. Er is een band, die alle deze grootere en kleinere bijzonderheden eigenaardig zamenbindt. Er is een juist beginsel vastgesteld, van waar de schrijver dezer historiën uitgaat. Er is een bepaald doeleinde, 't welk de auteur overal en altoos in het oog houdt. - Met opzigt tot het eerste merkt waardenburg aan, met volkomen regt, dat de Perzische oorlogen hier niet voorkomen als eene privaatzaak van twee strijdende volken, maar als de twistzaak van Azië en Europa te zamen. Zoo mogt dan de schrijver alle vroegere merkwaardigheden, die tot deze twee werelddeelen in betrekking | |
[pagina 609]
| |
staan, vrijelijk ophalen en vermelden. Zij staan niet afgescheiden, noch doelloos, in zijne vertelling; maar sluiten zich allen naauw aaneen tot het onderwerp der behandeling. Het beginsel, waarvan de schrijver uitgaat, is de eerste noodlottige bemoeijing van Azië met Europa. Te weten, van croesus, die het eerst de Grieksche staten van Klein-Azië te onder bragt, begint de geschiedenis, en van oorzaak tot oorzaak, van gevolg tot gevolg gaat zij onafgebroken voort; - niet gelijk bij thucydides met zomer- en winterverhalen; maar altoos aaneengeschakeld, gelijk de Natuur zelve, die eenvoudige werkmeesteresse, hare gewrochten voortbrengt, zonder stilstand tusschen 't geen voorgaat en volgen zal. Er is, ten laatste, een bepaald doel, 't welk de auteur nimmer uit het oog verliest. Want hij wil dáár uitkomen, waar de vereenigde krachten van Azië zich breken aan den vasten, edelen, onbuigzamen, heiligen vrijheidszin van Europa. En de triumf van Griekenland moet de kroon zetten op geheel den arbeid. Men leze nu, in aanmerking nemende het standpunt, waarop herodotus zich gezet heeft; het beginsel, van waar hij uitgaat; het doel, 't welk hij zich voorstelt; men leze nu deze geschiedenis, - en er is er geene, in aanleg, en voortgang, en uitkomst, zoo ongedwongen eenvoudig, zoo natuurlijk, van begin tot einde, uiteengezet en ontwikkeld. Waardenburg schetst, op eene keurige wijze, het beloop van zaken, naar herodotus' voordragt. En waar hij, het geheel met vasten blik doorwandelende, ten laatste komt aan de ontknooping van dit historisch epos, daar klimt ook zijn stijl met hooge waardigheid, en met de fierheid, die eigen is aan het opgewonden, deelnemend zielsgevoel. Wij vragen hier de vergunning van eene eenige bladzijde te mogen afschrijven, ten einde waardenburg's stijl te doen kennen, die altoos eenvoudig mag heeten, omdat hij altijd passende is voor zijn onderwerp. Ziet hier dan eene proeve van stoute, krachtvolle uitdrukking. Zoo | |
[pagina 610]
| |
spreekt waardenburg van 't geen herodotus berigt omtrent den worstelstrijd van Perzië en Griekenland: ‘Hoc vero bellum magnum quidem, sed minime diuturnum. Ingens periculum, sed laetus et repentinus eventus. Illud μέγα ῥεῦμα ϕωτῶν, immensa ista hominum vis, quam per quatuor annos ex omnibus Asiae partibus Xerxes collegit, unius fere anni spatio, duobus tribusve proeliis fusa, dispersa, deleta virtute Graecorum et Deorum immortalium auxilio. Belli hujus descriptioni nihil profecto ad epicam formam deest, tam sunt omnia gravia, splendida, magnifica, subita, inexspectata. Quanta proelia! Quantae tempestates! Quam nobile illud certamen, in quo, dum partriae legibus optemperant, cecidere trecenti illi cum Leonida, cujus caedis poenas repetendas esse ipse jubet Pythius! Quam terribilis ista nox, quum naufragia et naufragorum corpora circa proras et remos volvuntur navium barbararum! Quam insignis illa divini numinis vindicta, quum sacrilega Persarum cohors Delphicum adoritur templum et subitis fulminibus tonitribusque terretur, quum Parnassi cacumina in impiam manum praecipitantur, quumque omnes attoniti, terrore exanimati diffugiunt, et ab insequentibus Delphensibus caeduntur, sternuntur, trucidantur. Quam splendidum illud ultimum navale proelium, quum omnis barbarorum exercitus impetu navium victus deletur, quum omnia Salaminis litora, et quae circumjacent loca, mortuis repleta sunt, et Xerxes, qui paulo ante ipso Jove major sibi videbatur, Ρήξας πέπλους, κἀνακωκύσας λιγύ,
Πεζῷ παραγγείλας ἄϕαρ στρατεύματι,
Ηϊξ᾽, ἀκόσμῳ ξὺν ϕυγῇ!’ -
(Het vervolg en slot hierna.) |
|