het Krijgsvolk te Lande, concludeerde tot het opleggen van een Kamer-arrest voor ten hoogste twee maanden, met veroordeeling in de kosten; en dat hij voorts zoude worden vrijgesproken van de aan hem te last gelegde beschuldiging van strafbare oogluiking in zijne voormelde qualiteit.’
Nu volgt de derde Bijlage; (bl. 1-156) zijnde de straks genoemde Memorie van Defensie, opgemaakt door den Nijmeegschen Advocaat, Mr. r. scheers van harencarspel; naar ons oordeel een zeer uitmuntend stuk, 't welk zich vooral door eenen even helderen als krachtvollen betoogtrant onderscheidt. Het strekt hoofdzakelijk om aan te toonen, dat al hetgeen door den Eischer R.O. als bezwaar voor den beschrevene was aangevoerd, geenszins als zoodanig kan beschouwd worden; en dat, al ware het, dat er in dezen eenige nalatigheid had plaats gehad, ('t geen echter niet toegegeven wordt) dan nog het Reglement van Krijgstucht hier in geenen deele te pas kwam.
Met dit laatste heeft zich het Hoog Militair Geregtshof vereenigd, doch niet zoo geheel met het eerste. De vierde Bijlage behelst 's Hofs Sententie, waaruit wij, behalve het dispositief, alleen het 10de Considerant zullen opgeven, als zijnde de zamentrekking der overige: ‘Overwegende, dat deze handelwijze van den beschrevene niet daarstelt, dat hij strafbare oogluiking zoude gebruikt hebben; en dat, hoezeer hij, uit den aard zijner betrekking en het daaraan verbonden groot vertrouwen, van nalatigheid in dezen niet is vrij te kennen, echter de bepalingen van het Reglement van Krijgstucht in het onderhavig geval niet kunnen worden toegepast.
Spreekt den beschrevene, overeenkomstig den voorschreven Eisch, vrij van strafbare oogluiking in dezen gebruikt te hebben, en ontzegt aan den Impetrant en Eischer R.O. gemelden Eisch, voor zoo veel de toepassing van het Reglement van Krijgstucht betreft.
Compenseert eindelijk de kosten van den Processe, om redenen, den Hove daartoe moverende.’
Op deze Sententie laat de Luitenant-Generaal, ten slotte, nog eenige aanmerkingen volgen.
Het spreekt wel van zelve, dat niemand hier eenige oordeelvelling over de hier voorkomende punten verwachten zal. Geen werk zou daartoe minder geschikt zijn, dan het onderhavige. Wij wagen het zelfs niet, de gronden vóór en te-