Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLe Despotisme, considéré comme le développement naturel du système libéral, ou comme le complement de la révolte de l'homme contre Dieu; par A. Capadose, Docteur en Médecine. A Amsterdam, chez J.H. den Ouden. 1830. 8vo. VIII et 144 pag. f 1-25.Waartoe mag dit boekje wel in het Fransch geschreven zijn? Om de Franschen en Belgen tot des Schrijvers gevoe- | |
[pagina 582]
| |
len over te halen? Daar zijn de tijden toch wel niet naar, en - om de waarheid te zeggen - de stijl ook niet. Om zich bij Franschen bespottelijk te maken? Dat zou wel eens het geval kunnen zijn. Immers, de Schrijver redeneert geenszins uit staatkundige beginselen, (wanneer hij misschien, hoe slecht ook zijn Fransch is, in deze zoo overstaatkundige Eeuw misschien nog al lezers zou vinden) maar uit oude godsdienstige stelsels, door hem op de zonderlingste wijze op de Staatkunde toegepast. Ziehier eenige staaltjes, die den geest van het geheel kunnen leeren kennen. De mensch bestaat uit drie deelen; geest, ziel en ligchaam. (Dit denkbeeld is niet onbijbelsch, en men vindt het ook, schoon in andere bewoordingen, bij plato weder. Maar nu!) De val onzer eerste ouders heeft, in plaats van een zuiver ligchaam, eene heilige ziel en een' reinen geest, ons doen verkrijgen een onzuiver ligchaam, eene bezoedelde ziel en een' afgevallen en onreinen geest. Even als de mensch uit die drie beginselen bestaat, dus ook het menschdom van de eerste tijden af. Van adam's drie zonen was kain het zinnebeeld van het ligchaam, of het vleesch; abel van de ziel, en seth van den geest. Wij weten niet, waarom die goede abel bij Dr. capadose zoo laag staat. In abel, zegt hij, zien wij het beeld der ziel, die in haren natuurstaat geheel onderworpen is aan het ligchaam, en onbekwaam, om deszelfs invloed weêrstand te bieden. Maar de Doctor moest een' derden man hebben voor zijn stelsel: seth kon hij niet wel nemen; dus moest abel het slagtoffer van den Doctor zijn. Hij is, volgens hem, onder de slagen zijns broeders gevallen, als een treffend beeld van den dood en de onvruchtbaarheid der ziel vóór de wedergeboorte. (De Schrijver van den Brief aan de Hebreën, XI:4, dacht er nog al anders over; maar de Doctor weet het zekerlijk beter. Doch verder.) In de familie van noach vinden wij dit geheimzinnige drietal weder. Cham vertegenwoordigt er het ligchaam, japhet de ziel, en sem den geest. (De Bijbel zegt van de karakters dezer drie mannen wel niets, dan eene Anekdote, die japhet en sem in edelaardigheid ten minste gelijk stelt; maar de Doctor weet het wederom beter. Ook moest hij zijn drietal vol maken.) Even als kain voor de verdoemenis en een seth voor heerlijkheid bereid zijn, cham voor den vloek en sem voor den zegen, dus is in het menschdom eene wereld van uitverkorenen, bepaald voor de hemelsche heerlijkheid, | |
[pagina 583]
| |
en eene wereld van doemelingen, expresselijk bewaard voor de Hel (réservés pour la Gehenne.) (Foei, Doctor! dat gaat te ver. Denk aan matth. VII:1, 2.) Dit zijn dus maar twee klassen. Ware de Doctor Roomsch, zoo kon hij zeer gevoegelijk zijn drietal met de zielen in het vagevuur vol maken. Maar dat gaat nu niet. Doch bij de nog levende menschen gaat de trits overal door. Hij maakt er zelfs eene tabel van. Het geheele menschdom is dan verdeeld in ligchamelijke of vleeschelijke, ziels- en geestelijke menschen. De eerste zijn de Wilden en menscheneters; de tweede de beschaafde heidensche volken; de derde (in den ruimsten zin) de aanbidders van éénen waren God. Deze splitsen zich weder in drie klassen; de vleeschelijke zijn de Mohammedanen, de ziels-menschen de Joden (credat Judaeus Apella) en de geestelijke de Christenen. Maar ook onder dezen heeft weder eene onderdeeling plaats. De vleeschelijke zijn de Roomschen en alle leden der Grieksche Kerk, de ziels-menschen alle Protestanten buiten de Hervormde Kerk, de geestelijke menschen de Gereformeerden, aanhangers der leer van calvijn, die het ware Sion Gods is (bl. 41.) Eindelijk zijn er in elke Kerk, groot of klein, weder vleeschelijke, ziels-menschen (die naar de wereld zeer braaf kunnen leven) en uitverkorenen of geestelijke menschen. De laatsten alleen worden zalig; de beide andere klassen zijn kinderen des toorns, en worden eeuwig verdoemd. Maar, zal men zeggen, wat heeft nu dit betoog, dat de Doctor een gestreng Calvinist is, (alsof wij het nog niet wisten) met Liberalismus en Despotismus te doen? Zeer veel, Lezer! Want ieder Christelijke Staat is volstrekt dezelfde, als die onzer eerste ouders. De Koning of Vorst is niet de Vader, (want dan zouden de kinderen bij meerderjarigheid vrij worden) maar (lach niet, Lezer!) de man, en het geheele Volk, al bestaat het uit 50 millioenen menschen, de vrouw van dien man. Welk een ongehoord Serail voor dien Sultan! Doch neen - het geheele Volk is, als corpus morale, slechts ééne vrouw, en moet als zoodanig haren wettigen Heer en Voogd onderworpen zijn. Maar als die Heer en Voogd nu eens komt te sterven, hoe dan? Alsdan treedt zijn opvolger, zijn zoon, immers niet in de regten op zijne moeder? Men ziet, tot welke ongerijmdheden en dolheden het stelsel van den Doctor geleidt, wanneer men zijne vergelijking | |
[pagina 584]
| |
wil volhouden. Maar, gaan wij verder. Gelijk de vrouw van den Duivel verleid is, om de verbodene vrucht te eten, dus ook het volk, om van de vrijheid te proeven. Men durfde aan de volken diets maken, dat zij niet om den Koning, maar de Koning om hen was, iets even zoo ongerijmd alsof men zeide, dat de man om de vrouw is gemaakt, en niet de vrouw om den mon. God wilde echter een' Vertegenwoordiger op aarde hebben, en dit is de man, niet de vrouw, de Monarch, niet het volk. (Bl. 61.) De dag, waarop men aan de Vorsten zeide, dat hunne magt hun door het Volk werd opgedragen, was voor de Staten even noodlottig, als toen de vrouw in het Paradijs haren man de verbodene vrucht gaf. (Bl. 64.) Hieruit volgt, dat de Staten vóór de kennis dier noodlottige leer in het Paradijs geleefd hebben. Stellen wij nu ook al niet (zoo als wij toch behooren te doen) de beginselen der leer, die volgens den Schrijver des Duivels is, reeds in de bosschen van Duitschland en in de Middeleeuwen, in de Maart- en Meivelden, de Staten van Arragon en Kastilië, de Zwitsersche Cantons, de Engelsche Parlementen en Nederlandsche Staten; denken wij slechts aan de beginselen, die men in de zeventiende en achttiende Eeuw begon te prediken, zoo leefden de Volken onder hendrik den VIII, filips den II, lodewijk den XIV en de tallooze kleine tirannen in Duitschland (waarvan er een, volgens scheltema, in één jaar 5 pCt. zijner onderdanen als toovenaars en heksen deed verbranden) waarlijk niet in het Paradijs! De Protestantsche Staten hebben geheel bijzonder den invloed der vernielende beginselen van de hedendaagsche Staatkunde ondervonden. (Bl. 67.) Leugenachtig, volstrekt leugenachtig, Doctor! Zie op Frankrijk, Spanje, Portugal, Italië, in het revolutionaire tijdperk, thans op het rampzalige Braband, de prooi van Godvergetene fielten; welke Protestantsche Staat is daardoor geschokt en beroerd geworden, behalve (door geheel bijzondere omdandigheden) de Vereenigde Nederlanden? Juist dit strekt het Protestantismus tot eere, dat de meer algemeen verspreide verlichting en kunde der ingezetenen de banden, die Vorst en Volk aan elkander hechten, beter waarborgt; en welk treffender bewijs kan er daarvoor zijn, dan de houding, die het Protestantsche Noord-Nederland thans aanneemt tegenover het ongelukkige Braband, sinds Eeuwen de speelbal en het werktuig der Papen? | |
[pagina 585]
| |
Voltaire was, volgens den Doctor, het werktuig, waarvan de Duivel zich bediende, om de leer te prediken, dat de Volken ook regten hebben. Wij voor ons hebben met voltaire, in meer dan één opzigt, niets op: hij misbruikte op het schandelijkst de groote gaven, hem door den Schepper geschonken, en zijne voorregten als Christen, tegen dien Schepper en tegen het Christendom; maar zulk eene opeenstapeling van scheldwoorden, als wij op bl. 70 tegen dien man vinden, is toch beneden de achting, die een fatsoenlijk man aan zichzelven en het Publiek schuldig is. Wat capadose van de Fransche Revolutie (vooral na 1792) zegt, is volkomen waar. Zij is eene schandzuil, door het Fransche Volk aan zichzelve gezet! Maar waarlijk, de leer, dat het Volk ook regten heeft, dat de Vorst om het Volk, niet het Volk om den Vorst is, werd geenszins door voltaire noch door de Fransche Omwenteling geleerd; wij hebben ook dit geheiligd beginsel aller volksvrijheid, dat door de Vorsten in de vijftiende en zestiende Eeuw zoo schandelijk miskend werd, aan het Protestantismus te danken. Onze Staten-Generaal verkondigden die leer aan het verbaasde Heelal en aan de tandenknarsende Despoten in hun onvergetelijk Manifest van den 26 Julij 1581Ga naar voetnoot(*), onder dien zelfden Prins willem den I, dien ook de Doctor zoo prijst. De Engelsche Protestanten verdedigden die zelfde volksregten tegen het altijd half of geheel Roomschgezinde en despotieke Huis van stuart, eerst in den ongeregelden en tot dwingelandij overgeslagenen opstand van 1642, daarna in de onsterfelijke Omwenteling van 1688, den grondslag van Engelands tegenwoordig Staatsregt en voorbeeldeloozen bloei. De Roomsche proselytenmakerij van jakob den II gaf daartoe wel onmiddellijk aanleiding; maar het was toch even zeer om Engelands vrijheden, als om de Protestantsche Godsdienst te doen. Nu komt eindelijk de Schrijver tot het hoofddoel van zijn werk, door te doen zien, dat zulk eene vrijheid, welke met het beginsel van Souvereiniteit des Volks verbonden is, eindelijk Despotismus ten gevolge moet hebben. Gelijk de meer geweldige Fransche Omwenteling eenen militairen Dwingeland, dus zal (voorspelt hij) de langzame en beredeneerde afschei- | |
[pagina 586]
| |
ding van God, die wij tegenwoordig beleven, een bedaard, langzaam, Jezuitsch, listig Despotismus ten gevolge hebben, dat de harten bederven en het verstand voorinnemen, en eindelijk een onwettig gezag op allen zal oefenen, die den Heer in geest en waarheid dienen. Daartoe zal het zich aan het hoofd plaatsen van - de Jezuiten en Vrijmetselaars; menschen, die nog al wat verschillen. (Maar zekerlijk, men kan voor niets meer instaan, nadat men den Godloochenaar de potter en het beest de cellesGa naar voetnoot(*) met de robiano en zijne Priesters ééne lijn heeft zien trekken!) Het boekje eindigt met eene oproeping aan het Volk Gods. Zij moeten Gode geven, wat Godes is, maar weigeren, aan den Keizer een regt op hun geweten inte ruimen. (Wij wilden wel eens weten, welke wereldlijke Overheid zulks verlangt.) In de Noten wordt beweerd, dat de opstand van Nederland in 1572 en die van Engeland in 1688 geenszins staatkundig, maar louter godsdienstig waren. (Wij zagen zoo even het tegendeel.) Zonderlinge Godgeleerde Hypothesen des Schrijvers, mede in de Noten geboekt, en tot het oogmerk des werks in geen verband staande, gaan wij voorbij. Wanneer dit boekje, in plaats van vrij wat onzin en misplaatste vertooning van Godgeleerdheid, de stelling had ondernomen te betoogen, dat het misbruikte Liberalismus, of overdrevene vrijheidszucht, de moeder is van het Despotismus, zoo zou het slechts de tolk, niet alleen van de grootste Wijzen der Oudheid, maar ook der ondervinding geweest zijn. Plato en cicer obeide hebben in hunne onsterfelijke werken over den Staat betoogd, dat, ‘wanneer begeerten naar het overtollige den hoofdzetel der ziele hebben overweldigd, en dien ledig vinden van degelijke kundigheden, edele oefeningen en waarachtige bekwaamheid - de beste wachters der ziel bij hem, die God lief heeft - zij dan leugentaal en opgeblazene gedachten daarvoor in de plaats stellen, de deur sluiten voor de hulp van beter overleg, de schaamte dwaasheid, bezadigdheid lafhartigheid, gematigdheid onnoozelheid en bekrompenheid noemen, en aan alle nuttelooze begeerten den vrijen teugel vieren; geweld, daarentegen, regeringloosheid, losbandigheid en schaamteloosheid opvijzelen en bekroonen: terwijl zij geweld verlichting, regeringloosheid vrijheid, losbandig- | |
[pagina 587]
| |
heid edelaardigheid, schaamteloosheid dapperheid noemen. Dan is er geene regelmaat, geen band van verpligting meer in het leven. Dan zegt men, dat voor den mensch, van nature vrij, alleen in eene Volksregering het leven waarde bezit. Maar wanneer men nu bij dien dorst naar vrijheid in handen van ondeugende schenkers vervalt, en men alsdan door dien ongemengden drank wordt bedwelmd, zoo belastert men de Regenten, die niet bij uitstek toegevend zijn, en niet tot alles vrijheid willen geven, als deugnieten en Oligarchen; maar dezulken, die der Regering gehoorzaam zijn, veracht men als vrijwillige slaven en nietige wezens; de bestuurders, daarentegen, die zich met de bestuurden, de bestuurden, die zich met de bestuurders gelijk stelien, prijst men, zoo in het openbaar als in het bijzonder. Dan gehoorzaamt de zoon zijne ouders niet meer, de vreemdeling wordt met den burger gelijk gesteld, de leerling veracht zijnen leermeester, de jongeling den grijsaard, en in 't algemeen moeten dezen zich met de jeugd gelijk stellen, om den naam van stroeve Despoten te mijden. Eindelijk veracht men ook alle beschrevene en onbeschrevene wetten, opdat men toch geenen Heer hoegenaamd zou erkennen. Maar dan baart de overmaat juist het tegenovergestelde; al te groote vrijheid stort den burger en den Staat in al te groote slavernij door de hommels, de onnutte leden der Maatschappij, wier prooi de Rijken dan worden.’ Plato, uit wiens achtste boek over den Staat wij dit woordelijk hebben overgenomen, gaat dan voort te doen zien, hoe een listig volksverleider de menigte weet te vleijen, de hommels en het gemeene volk naar zijne hand te zetten, en, als verdediger der nationale Regten, burgerbloed noch burgerschatten ontziet, terwijl de geweldigste maatregelen hem de liefste zijn, en hij zich eindelijk in het hoog gezag weet te vleijen. Gelijk België ons dezer dagen een treffend bewijs voor de waarheid van het eerste gedeelte dier schildering geeft, zoo pleit voor het tweede een dionysius, een agathokles, een marius, een masaniëllo, een cesar, of liever een octaviaan, een cromwell, een robespierre en een napoleon. Die thans in Europa vrijheid! vrijheid! schreeuwen, verliezen dit te veel uit het oog. Het losgelatene gepeupel, van Bayonne tot Aken, weder in de banden der Maatschappij te doen terugkeeren, gaat zoo gemakkelijk niet, als door ver- | |
[pagina 588]
| |
gistige ophitsingen die banden te slaken. Had onze Doctor de Natiën op zulke lessen der wijsheid en der ervaring opmerkzaam gemaakt, men zou hem dank verschuldigd zijn; thans is de helft van zijn boek wartaal, en het geheel zal niet gelezen worden. Men versta ons echter wèl. Het aanvoeren van godsdienstige beweegredenen bij staatkundige redeneringen zijn wij verre van af te keuren. Zulks moet echter op eene verstandige wijze geschieden. Wee den genen, die het Christendom als vriend der tirannij en der willekeur voorstelt, en daardoor aan zoo vele slechthoofden eene stof tot lastering geeft, waarvan zij zich gretig bedienen! Gij zijt tot vrijheid geroepen; gij zijt duur gekocht: wordt geene slaven van menschen; de waarheid zal u vrij maken. Ziedaar even zoo wel uitspraken des Bijbels, als het inscherpen van eerbied voor het gezag der wettige Overheid: Gebruikt die vrijheid niet tot losbandigheid, en zijt aan de over u gestelde magt onderdanig. |
|