Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de Orde der Jezuiten, door R.C. Dallas, Esq enz. Iste Deel.(Vervolg en slot van bl. 520.)
Daar het buiten ons bestek loopt, onze Jezuitenvrienden stipt op den voet te volgen, ons verslag integendeel ten doel heeft, hunnen betoogtrant te kenschetsen, en de gekrenkte eer van vermaarde Schrijvers te handhaven, veroorloven wij ons, zeer veel van den inhoud der Aanteekeningen over te slaan, thans in het bijzonder ons haastende naar het IIde Hoofdstuk van het uitgegeven Deel. Men weet, hoe zij niet altoos ter goeder trouwe den Aanhang van loyola boven verdienste wierooken, en er in het Iste Hoofdstuk op uit zijn, om geheel de Orde te vergoden. Nu gorden zij zich aan, om het vooroordeel der wereld, dat tot een ander uiterste overslaat, te bestrijden, dat ligchaam van Geestelijken van alle schuld vrij te pleiten, en hetzelve, zwart en afzigtelijk | |
[pagina 562]
| |
als het in veler oogen is, te eenemaal rein en beminnelijk voor te dragen. Men gevoelt, hoe daartoe robertson op nieuw, en boven andere Schrijvers misschien, hun in den weg staat. Blijkens het betoogde in ons vorig verslag, was hunne poging mislukt, om aan zijne onzijdige en blijkbaar waarheid ademende taal den schijn en de houding te geven eener lofrede op de wijd en zijd gezetelde Orde der Jezuiten. Begonnen zijnde met de achtbaarheid en het gezag van den Geschiedschrijver, door Europa voorlang erkend, tegen deze duisterlingen te helpen handhaven, zullen wij thans daarmede voortgaan, om de zwakheid te doen opmerken des worms, die aan diens roem bestaat te knagen. Gewis onze Ridder dallas durfde zich in Engeland van eenen regtstreekschen aanval tegen het onsterfelijke werk des Geschiedschrijvers niets beloven; althans hij kruipt al wederom langs donkere kronkelpaden laaghartig voort, en ondermijnt den naam, de hoogachting en het vertrouwen op de getuigenissen des Wijsgeers, die, uitgezonderd te Rome en bij het Pausdom, geloof vindt in de geletterde wereld, ook waar hij gehate waarheden tot oneer der stichting van loyola geboekt heeft. Inzonderheid is eene noot in geschil, die wij daarom hier, zoo veel noodig, moeten plaatsen met de eigene woorden van robertson. Dus luidt dezelveGa naar voetnoot(*): ‘Het grootste gedeelte van hetgene ik wegens de regering en wetten der Jezuitenörde ben te weten gekomen, heb ik opgemaakt uit de verhalen van de Heeren de chatelais en de monclar. Ik verlaat mij echter niet op het gezag (the authority) van deze achtbare Magistraatspersonen en sierlijke Schrijvers, maar op de ontelbare plaatsen, door hen uit de Instellingen der Jezuiten getrokken; welke Instellingen zij eenigen tijd | |
[pagina 563]
| |
in bewaring hebben gehad.’ Maar genoeg; hooren wij, hoe dallas daartegen opkomt (bl. 117): ‘Had robertson hen zoo gezien, als zij zich naderhand’ (na verloop van ettelijke jaren) ‘toonden, namelijk als voorstanders van de nieuwe wijsbegeerte, als hoofden van het Jacobinismus en van de Fransche omwenteling, dan ben ik overtuigd, dat hij hunne zoogenoemde geschiedkundige getuigenissen voor datgene zoude gehouden hebben, wat zij, gelijk wij terstond toonen zullen, werkelijk zijn, namelijk openbare logens.’ Behalve genoemde Overheidspersonen, beschuldigt hij d'alembert en andere Fransche Schrijvers, van stokebranden der Revolutie, en, wat meer is, hoofden van het Jacobinismus geweest te zijn. Wij gevoelen geen' lust, om de magtspreuken, verhalen en geheele schandkronijk, waaruit dallas zijn gezegde poogt te bewijzenGa naar voetnoot(*), aan een' bedaarden toets te onderwerpen, of om gezegde Wijsgeeren voor te spreken. Immers, welken invloed hunne losse beginselen en ongeloof gehad mogen hebben op de treurtooneelen in dat Rijk, welk eene rol die Schrijvers, door robertson aangehaald, vervolgens tot hunne oneer speelden, kan tegen hem niet | |
[pagina 564]
| |
gelden, die, gewoon het ware en het valsche naar eigen oordeel te scheiden, niet anders ook in zijne Geschiedenis zich bediend heeft van hunne boeken. Men leze slechts en herleze zijne boven gedachte noot, en de Brit staat geheel geregtvaardigd daar; en van de vlek, door een' bevooroordeelden Landgenoot zijner nagedachtenisse aangewreven, valt het niet zwaar, deze te zuiveren. De eenzijdigheid toch, waarmede die Wijsgeeren tegen de Jezuiten zich uitlieten, en het scherpe van hunne pen, werd opgemerkt door zijn schrander oog, en, bleken zij daarna ooit openbare en hatelijke vijanden dier Orde te zijn, hij heeft zich dan te hunnen aanzien niet bedrogen, maar wel met goede reden hun gezag gewantrouwd. De uitgave van echte stukken, uit de Instellingen der Jezuiten getrokken door voorstanders van het ongeloof, en alzoo tot ergernis van den Paus en aanhang van loyola voor Europa opengelegd, kan, wij betwisten zulks niet, tegen geschonken vertrouwen aan, geschied zijn. Maar het is in robertson, als onzijdig Historieschrijver, nimmer te wraken, dat hij een oordeelkundig gebruik gemaakt heeft van narigten, die lang verheelde geheimenissen der Hierarchij in openbaren druk vermeldden. Die oorkonden worden niet wederlegd en uit den weg geholpen door den schamperen titel van ‘zoogenoemde geschiedkundige getuigenissen.’ Nog minder zijn zij openbare logens; maar wel openbare gedenkstukken, waaruit robertson zijne uitvoerige schets wegens den verfoeijelijken geest, loosheid en gevaarlijken ijver van het ligchaam der Jezuiten, zoo wel als wegens den onzaligen band en wetten der Orde, ontieend heeft. Hoe ongunstig echter iemand denken moge over den geest, die het ligchaam dezer Maatschappij en deszelfs Hoofden bezielt, en kwalijk anders dan in het gezellige leven menigerlei onheil en ellende stichten kan; een blind vooroordeel en haat, bij den volke geworteld, tegen alwat Jezuit genaamd wordt, mag en moet gewraakt worden, en dreigt vroeger of later blijk te geven van onregtvaardigheid. Wel ter snede vindt men alzoo, als een treffend | |
[pagina 565]
| |
voorbeeld hiervan, aangehaald die snoode en geheel opgeraapte aantijging van hoogverraad, onder de Regering van Koning karel II, in Engeland, den Roomschgezinden te laste gelegd. De geheele toedragt van zaken is door hume, in het LXVIIste Hoofddeel van zijn werkGa naar voetnoot(*), naauwkeurig en in het breede geschetst. Daar leest men met aandoening, welken treurigen invloed boosaardige laster gevonden heeft bij een verbitterd en altoos het ergste liefst geloovend gemeen; welke verwarringen, beschuldigingen en twisten er ontrezen uit dat onzalig verdenken, weldra overgebragt in de vergaderingen van het Parlement, en een onderwerp geworden van regterlijk onderzoek. Daar staat, behalve meer onheils, opgeteekend, hoe een vijftal Jezuiten, geheel wetteloos vervolgd, onschuldig ter dood gevonnisd zijn, en als slagtoffers dier woede op het moordschavot gevoerd. Men mag het naauwelijks aan dallas ten kwade duiden, dat zijne pen, deze onteerende vlek in de Geschiedenis van Engeland overnemende, zich bij het verdedigen der Orde van scherpe bewoordingen meer dan eens bediend heeft. Alleen wanneer hij, uit dit bewijs van onschuldig veroordeelde Jezuiten, (op bl. 196) schijnt te willen afleiden, dat hume in zijne Geschiedenis, bij andere omstandigheden en tijden, evenzeer hen vrijspreken kon, en metderdaad verdedigde, van ooit een misdadig doel te hebben begunstigd, holt gewis zijn ijver buiten perk. Want nopens het mislukte buspoederverraad onder Koning jacobus I getuigt hume, in het XLVIste Hoofddeel zijner Historie, met zoo vele woorden, dat ‘voorname Jezuiten daarbij hunne verfoeijelijke rol speelden.’Ga naar voetnoot(†) Overigens lust het ons geenszins, de aloude grieven en bittere daadzaken te vermelden, waardoor de aanhang van loyola, door | |
[pagina 566]
| |
onverstandigen Godsdienstijver, baatzucht en trots bezield, van zijne vroegste stichting af, de Protestanten, ja ook zeer vele Katholijken, getergd, en tegen hunnen zich indringenden invloed verbitterd heeft. Liever leggen wij de Geschiedrol van Spanje, Portugal, Frankrijk, ons Vaderland en andere Staten ongeopend ter zijde; daar het te over bekend is, dat zij Vorsten, bij hen in haat, hebben uit den weg geholpen, tot menigerlei kwaad de Overheden en Koningen aanporden, en den naam der Geregtigheid ontheiligden, tot vernieling der onschuld en stichting van Autodafés, of welke gruwelen er meer van hen gepleegd zijn door misbruik eener magt, van den Hemel bestemd, ‘om, als Gods dienaresse, eene wreekster te zijn tot straffe dengenen, die kwaad doet.’Ga naar voetnoot(*) Nog minder zullen wij met onze Lezers vertoeven bij hetgene tot wederlegging der bezwaren, tegen de Orde door hume ingebragt, alhier wordt aangevoerd. Men kent dezelve genoeg, en uit de echte stukken bij robertson aangehaald, om daarop niet weder terug te komen. Ook gevoelen wij geen' lust, om hierover met dallas te redetwisten, die zelf niet eens uit hume de plaatsen heeft aangehaald, waar deze hunnen ijver om proselyten te maken en hunne Casuïsterij heeft doorgestreken. Zoo weinig geregelde orde heerscht er ondertusschen in dit opstel, dat men eerst lang hierna (bl. 248) | |
[pagina 567]
| |
gewaagd vindt van ‘de zoo beruchte, geheel onbekende, blinde gehoorzaamheid der Leden van de Societeit aan den Generaal;’ en wordt ter toelichting daarbij gevoegd: ‘Zij behoeven enkel hunne bijzondere neigingen, en geenszins hunne bijzondere rede en hun zedelijk gevoel ten offer te brengen.’ Maar vermag men dus te heerschen en te beschikken over de bijzondere neigingen der menschen, hoe weinig blijft er dan overig van hunne vrijheid, en hoezeer leidt zulk eene stichting tot misbruik van magt en gezag! Door loyola, als ware het, bestemd tot eene geestelijke legermagt, is de geheele inrigting op krijgskundigen voet geschoeid, tot onderdanigheid verpligt; bevordering en verplaatsing, tijdelijk voor- en nadeel zijn aan den Generaal verbleven. Naar het ontwerp van lainez en aquaviva is de Alleenheersching met doorslepen staatkunde geregeld, en zijn de talrijke leden der Maatschappij, door bespieding, overreding en menigen kunstgreep, zoo aaneengeschakeld en aan hun Opperhoofd verbonden, dat er van hunne bijzondere rede en zedelijk gevoel naauwelijks meer dan de bloote naam behouden is. Want, daar ook de beoefening der wijsgeerte en verstandsbeschaving bij hen in minachting is geraakt, wint men hierdoor grond voor bijgeloof en domheid, en leert men ligt zijn eigen zedelijk gevoel of oordeel wantrouwen. Trouwens, de Godsdienst zelve en het uitzigt in de eeuwigheid - leveren deze veelvermogende springveren den Hoofden der Orde niet een onwederstaanbaar middel, om wankelmoedigen ter neder te slaan en zwakken van geest in den strik der boosheid te verwarren, of hunne zedelijkheid te overmeesteren? Laat er zijn, bij wien de verzoeking faalde, of die haar stoutmoedig wederstond; men zal misschien te vergeefs navorschen, maar met des te meer zekerheid mogen gissen, welk een lot aan zulke Christenhelden zij ten deel gevallen! Ondertusschen, gelijk drogredenaars, die geene waarheid zoeken, welke bij hen gehaat is, niet regtstreeks, maar langs menigen omweg trachten tot hun doel te | |
[pagina 568]
| |
komen, en daarop uit zijn om minkundige lezers van de bronnen tot betere kennis af te leiden, of daartegen in te nemen; zoo is, in één woord, de looze betoogtrant in dit geschrift, waarin, bij den schijn eener geschiedkundige voordragt en orde, wezenlijke verwarring heerscht in het betoog. Deszelfs voorname doel is steeds, om het gezag van de beste historische boeken te ondermijnen, die, ongunstig voor de Jezuiten, op den Index te Rome met geene goedkeuring der Kerk geijkt zijn. Robertson was ter markt geweest bij de Wijsgeeren der 18de eeuw, tegen den afloop derzelve niet onberucht gebleven in de dagen des bloeds. Zijn Landgenoot hume, hoewel van vroegeren leeftijd, en gestorven vóór de uitgave der gewraakte gedenkstukken en der Encyclopedie, moet echter met hem op ééne rij gesteld, en doorgestreken worden met dezen veel afdoenden pennetrek: ‘Zoo wel de eene als de andere moesten de voornaamste trekken uit de Fransche berigten ontleenen, welker echtheid, daar de Franschen toch Catholijken waren, zij volstrekt in geenen twijfel konden trekken.’ (Bl. 196.) Welk eene valschaardige verontschuldiging, onzen Jezuiten-Ridder, of ijverigen voorstander der Anglikaansche Kerk, overwaardig! Terwijl hij de eere zijner Landgenooten schijnbaar bepleit, poogt hij aan beider historisch gezag eene giftige wonde toe te brengen, en met éénen slag alles ter neder te werpen, wat in Frankrijk, de Regten der Gallikaansche Kerk handhavende, vroeger en later in openbare Parlementsakten en deftige Geschiedboeken, behalve in menigte stukken van minderen naam, werd ingebragt tegen zijne Heiligen en Overbergsche (Ultramontaansche) Halfgoden. Wij erkennen het, de stichting en snelle opgang van loyola's aanhang verwekte aldaar van den beginne veel aanstoot, die hevigen strijd dreigde. Wanneer de listige Generaal der Orde, lainez, op de Trentsche Kerkvergadering, laaghartig den Opperbisschop wierookte, en diens Hierarchij mateloos verhief, antwoordde hem de Bisschop van Parijs met eene schampere verontwaardiging. | |
[pagina 569]
| |
Zulk eene onwettige verhooging des Pausen noemde hij ‘eenen tijdelijken Tiran geven aan de Kerk,’ en beweerde, ‘dat men haar den titel ontnam van de Bruid van christus, om er eene slavin van te maken, prijs gegeven aan den eigendunkelijken wil (les volontés) eens mans.’Ga naar voetnoot(*) Het kwaad, de menigerlei onheilen en wandaden, daarna van de zijde der Jezuiten, door hunne bemoeijingen, heerschzucht, en voeden van twist en tweedragt, tot den einde toe op Frankrijk afgedaald, en op verre na geenszins opgewogen door het goede, van verdienstelijke leden der Orde bewerkt, is uit de Rijksgeschiedenis der laatste eeuwen te over bekend, dan dat wij deszelfs breede lijst alhier zouden ophangen. Genoeg, de Groote bourbon vond zich eenmaal verpligt, die ontembare Geestelijken uit te bannen; maar noode, en niet dan na herhaalden aandrang van 's Pausen zijde, ja tegen den raad van het Parlement en de bedenkingen van den doorzigtigen sully, wederriep hij (in 1604) dat besluit. Beiden, de schaars bekende Duitscher (bl. 186 enz.) en daarna de Engelsche Ridder, wagen het, den waarheidlievenden en hoogvermaarden Geschiedschrijver de thou (thuanus) aan te bassen uit hunnen duisteren hoek. Aan het verdraaijen van zaken en hun boosaardig lasteren des achting waardigen mans bekreunen wij ons niet; want alzoo kwaakt de kikvorsch in een' modderpoel, terwijl de adelaar ten hemel blijft opstijgen. Maar, ten teeken van partijdigheid bij de thou, voert men hier een uitvoerig antwoord (bl. 229-238) aan van Koning hendrik IV, gerigt aan het Parlement, ter gelegenheid dat hetzelve den Vorst van het wederroepen der Jezuiten was blijven afraden. Een stuk, willens en wetens, gelijk men beweert, door het achtbaar medelid dier Vergadering verzwegen. Voorzeker, indien zulks te bewijzen ware, dan ligt het er toe met alle vertrouwen, tot dusverre aan den Geschied- | |
[pagina 570]
| |
schrijver verleend. Geen twijfel evenwel, of onze Ridder, die nu in waarheid eenen reus aantast, komt wel toegerust ten strijde! Oordeelt zelven, Lezers! Vraagt gij naar de echtheid van dat Koninklijk antwoord? Dadelijk zegt dallas u: ‘Ik heb hetzelve voor mij liggen.’ Met opgave of aanwijzing der bronnen, waaruit hij dat geput of ontleend heeft, bekommert hij zich even weinig als over den uil van Pallas, die hem dreigt te bijten of in het gezigt te krabben. Waagt gij het, om met een critisch oog dit vermeend geschrift van Frankrijks beroemdsten Vorst te doorloopen, al aanstonds verraadt de stijl u eenen sluwen Geestelijke, die zijne langwijlige verdediging der Jezuiten aan hendrik IV in de pen geeft, en dien Vorst geheel anders denken, geheel anders oordeelen doet, dan toen hij, eensgezind met zijn Parlement, het vuil gespuis van ignatius opjoeg en verstrooide. Rijst inmiddels uwe vrees, dat misschien de goede dallas zich vergist hebbe, en een overoud ondergeschoven opstel leverde; wel nu, dan verdient de thou onzen dank, die den valschen steen (gesteld, dat hij dien gekend heeft) onwaardig keurde, om geplaatst te worden onder den schat van juweelen, in het werk voorhanden, dat hij aan zijnen Vriend en Koning kort hierna eerbiedig opdroeg.Ga naar voetnoot(*) | |
[pagina 571]
| |
Wat hiervan zij, wij verblijven aan onze Lezers, voor zichzelven te oordeelen, wie van beiden, de thou of dallas, aan partijdigheid in dezen schuldig zij! Elk heeft zijne wijze van denken en van zien; wij volgen de onze, en geven aan den tijdgenoot en achtbaren getuige meer geloof, dan aan eenen Schrijver, die ruim 200 jaren later uit dezen of genen hoek een verdacht stuk opschommelt. Overigens gevoelen wij ons weinig opgewekt, om met den Schrijver op clemens XIV en pius VII terug te komen, of over de onzalige oorzaken der Revolutie in Frankrijk te redetwisten, zoo lang hij zwijgt van den verwarden toestand of ledigheid der schatkist. Één woord slechts ter loops. Toegestaan, dat de Apostelen des Ongeloofs (aan Christenwijsgeeren is hierbij niet te denken) de Katholijke Hoven hebben opgewonden, en alzoo zegepralende konden medewerken tot het besluit, waarbij loyola's aanhang afgedankt en verbannen werd van zijnen heer; zoo vragen wij nogtans: was deszelfs toenmalige gevoeligheid en die der Hoven tegen de Orde niet zeer regtmatig en naar verdienste? Verder, wanneer de Groote Natie geteisterd werd door mannen des bloeds, en, ledig van betere beginselen, los van allen band van zedelijkheid en Godsdienst, zich in gruwelen baadde, had Frankrijk toen niet het bitter nawee te bezuren eener Jezuitsche opvoeding en leiding van deze geslagen vijanden van het Protestantismus, door welken het burgerlijk onderwijs op de lagere scholen verwaarloosdGa naar voetnoot(*), een blind geloof ingestampt, de heilige eerdienst door zinnelijken lust en praal overladenGa naar voetnoot(†), gewijde waarheid, Christendom en | |
[pagina 572]
| |
Christelijke deugd onder den sluijer van dweeperij, geheimzinnigheid en dwaalbegrip verdonkerd zijn geworden? Doch zwijgen en eindigen wij een reeds te zeer uitgedijd verslag met de woorden van bayle: ‘Il est certain, (qu'il y a des gens, qui, sans paroitre préoccupez, soutiennent) que plusieurs choses ont rendu justement odieuse cette Société. On n'acquiert pas une si grande puissance, et on ne la conserve si longtemps, sans le secours d'une politique humaine très rafinée. Or n'est ce point l'encyclopédie de la mauvaise Morale quant aux péchez spirituels? D'ailleurs ce sont les Jésuites, qui ont poussé le plus ardemment et le plus loin les consequences de plusieurs doctrines, nées avant eux, et qui exposent les Souverains à de continuelles Revolutions, les Protestans au carnage, et la Morale Chrétienne au plus déplorable relâchement que l'on puisse appréhender.’Ga naar voetnoot(*) Men dreigt de uitgave van een tweede Deel. Wij vleijen ons, dat die zal achterblijven, althans daartoe in Nederland geene aanmoediging moge gevonden worden. Hoe dit zij, eenmaal gesproken hebbende, achten wij, wat uit dien hoek ons toewaaije, onzer aandacht onwaardig, en reiken wij gaarne de tuchtroede aan andere vaderlandsche Recensenten toe. |
|