| |
| |
| |
Geschied- en oordeelkundige Verhandeling over het Leerstelsel van den Franschen Geneesheer broussais; door G.C.B. Suringar.
(Vervolg en slot van bl. 528.)
In het tweede deel komt men nu tot de oordeelkundige beschouwing van het nut en nadeel, dat men uit de opvolging van de voorschriften van broussais in onze gewesten te wachten heeft, en zal de eerste afdeeling gewijd zijn aan het onderzoek omtrent de voordeelen dezer leer.
Wat er in het algemeen van eene wereldheerschappij, een algemeen godsdienstig stelsel, algemeene wetten kan gezegd worden, is ook toepasselijk op algemeene geneeskundige voorschriften. Hangen vele ziekten van luchtstreek en leefwijze af, (men denke slechts aan die der warme luchtstreken, en raadplege clark, rush, johnson en anderen) zoo zullen de voorschriften, welke voor een gedeelte lands doelmatig zijn bovonden, voor een ander niet geheel toepasselijk zijn. Deze te uitgebreide toepassing, het verachten van de waarnemingen van vroegere tijden, het schamper afwijzen van de ondervinding van anderen zijn de donkere partijen van een stelsel, hetwelk anders veel goeds bevat, en, gewijzigd, in vele opzigten behartiging verdient; of liever, enkele wenken van een praktisch genie wijzen naar punten, die door den bedaarden waarnemer niet zullen voorbijgezien worden, maar langs welke de te groote geestdrift, zonder er eenig nut van te trekken, voorbijstuift. Wanneer de Heer suringar aanneemt, dat door de leer van broussais de algemeen verwaarloosde algemeene Ziektekunde vlijtiger beoefend wordt, zoo mag als een der voordeelen van ons land gelden, dat de ontleedkundige Ziektekunde meerdere aanmoediging heeft gekregen; deze belangrijke tak mogt niet blijven kwijnen in een land, waar de Ontleedkunde steeds hare ijverigste
| |
| |
beoefenaars vond, en camper, bonn, sandifort, vrolik en anderen proeven van hunne bedrevenheid in de ziektekundige Ontleedkunde gegeven hebben.
Men kan toestemmen, dat broussais meer op de plaatselijke gesteldheid der werktuigen opmerkzaam maakt, en hieruit kan voor ons land groot nut getrokken worden; want wanneer baglivius over het algemeen dit niet verzuimt, wanneer onze boerhaave met van swieten, barbette en anderen hierin niet achterlijk zijn gebleven, is evenwel in ons land het onderzoek naar de plaatselijke gesteldheid niet altijd aan de orde van den dag geweest; getuige de dikwijls zoo dubbelzinnige behandeling der maagkwalen, hier te lande niet zeldzaam, en de etterzak van velen, die, als een Deus ex machina, de dwalingen of onkunde op eene fatsoenlijke wijze onder de aarde moet brengen. Het wordt dus mede voor ons land van belang, bl. 254, de ziekten der maag en ingewanden meer in verband met de bewerktuiging te beschouwen, al is er ook overal geene ontsteking, om niet met prikkelende middelen elke aandoening te bestrijden; terwijl wij wederom, als aan ons land bijzonder eigen, meenen te mogen voorondersteilen, dat bij ons de sympathische invloed van de maag op de overige ligchaamsdeelen minder is dan in andere, drooger en warmer gelegene luchtstreken; waarmede wij echter niets willen verkorten van het op bl. 254 opgenoemde verband. Omtrent het nog verder opgegevene is het zeker, dat de Geneeskunde groote aanwinst heeft gedaan door het onderzoek van broussais naar de langdurige ontstekingen, en dat hierdoor eene even zoo verderfelijke beschouwing der ziekten, als alleen gestoorde zenuwwerking zijnde, eene noodige teregtwijzing heeft ontvangen; terwijl het onderzoek van maag en darmbuis, ook in ziekten, welke van haar niet afhankelijk schijnen, behartiging en aanprijzing verdient, het zetten van bloedzuigers, bij al het misbruik, van eene betere zijde zich aanprijst, en men, in navolging van sydenham
| |
| |
en boerhaave, zich als op nieuw aan de waardering en doelmatige aanwending der antiphlogistische geneeswijze herinnerd ziet. Het is maar jammer, gelijk op onderscheidene plaatsen wordt opgemerkt, dat het nieuwe en overdrevene altijd tot de waarheid moet terugbrengen. Men bestudere de Aphorismi van boerhaave, en nergens zal men dien oproerigen toestel van geneesmiddelen aangeprezen vinden. Zachte voeding en opwekking der krachten door zulke voedsels en geneesmiddelen, - ziedaar de wegen, langs welke deze groote Arts zijne lijders tot de gezondheid teruggebragt wilde hebben. Men raadplege stoll in zijne werken en aan het ziekbed, en de braak- en purgeerwoede zijner opvolgers zal op elke bladzijde hare bestraffing vinden. Wanneer men nu erkent, dat broussais der Geneeskunde ook veel voordeel heeft aangebragt, kan men echter zich niet onthouden, met joseph frank, te zeggen: dit goede had evenwel gewrocht kunnen worden zonder zoo vele beweging en opschudding!
Na het voordeel te hebben aangewezen, waarin de Schrijver korter kon zijn, omdat zoo veel, door broussais zich toegeëigend, slechts terugroeping is van hetgeen anderen reeds gezegd en gedaan hebben, moet het nadeel nog betoogd worden, hetwelk men uit de opvolging van de voorschriften van broussais in onze gewesten te wachten heeft.
Zeer uitvoerig wordt dit gedeelte door den Schrijver behandeld, en wel onder de volgende hoofdafdeelingen: koorts, ontsteking, zenuwziekten, vloeijingen, kwaadsappigheid.
De Schrijver verkiest de ziektesoorten bij voorkeur na te gaan, ofschoon het slelsel van broussais op nog meerdere wijzen zoude kunnen getoetst worden, als b.v. aan de algemeene genezingsleer, die door broussais veronachtzaamd wordt; weshalve sommigen zijner navolgers reeds getracht hebben dit gebrek te verhelpen, waarin onder anderen begin niet ongelukkig is geslaagd, en nog nuttiger zoude geworden zijn, hadde hij onpar- | |
| |
tijdiger geschreven. Ook aan de algemeen heerschende ziektegesteldheid zoude het ter toetsing te brengen zijn; maar dewijl broussais en zijne ijverigste volgelingen haar niet alleen ontkennen, maar nog daarenboven belagchelijk maken, is het beter, hen bij het erkende te bepalen, om hen niet zoo zeer te wederleggen, als anderen voor dwaling te behoeden. Wat zal toch wederleggen baten bij menschen, die tegen alle aanmerkingen het stilzwijgen bewaren, met een' medelijdenden glimlach of een verachtelijk schouderophalen?
Zoo wordt het bestaan van aanhoudende koortsen bl. 279 op goede gronden betoogd, en wèl geredeneerd over werking der natuur en hulp der kunst. Zeker is het moeijelijk (bl. 290) de juiste grenzen tusschen eene overdrevene Medicina exspectativa en eene al te werkdadige Geneeskunde te bepalen; daarom wordt deze middelweg dan ook eerst later gevonden, en niet dan na langdurige oefening met goed gevolg betreden. Men leest spoedig de vermaningen van stoll § 874, maar men verstaat ze eerst later. Op bl. 292 en verv. wordt het bestaan der ontstekingskoorts zonder plaatselijke ontsteking gehandhaafd, en juist aangemerkt, dat, wanneer er ontsteking bijkomt, deze niet bij voorkeur in de maag moet gezocht worden, maar even dikwijls de luchtwegen hierdoor worden aangedaan; het zoude Rec. tot staving aan geene voorbeelden ontbreken. Aandoening van het spijskanaal worde echter niet over het hoofd gezien; de tong behoude hier vooral hare waarde als semeiotisch teeken, want het behoeft geene ontsteking van de maag om prikkelende middelen te vermijden, en de waarschuwing van rega (bl. 292) blijft van kracht voor alle tijden, zoo als alle op waarheid rustende ondervinding. Tevens herinnere men zich, dat het lancet en de bloedzuigers de eenigste Antiphlogistica niet zijn.
Dat onze catarrhale koortsen geene maagontstekingen zijn, wordt zeer doelmatig betoogd bl. 301; het ware echter hier wel de plaats geweest, voor eene te prikkelende geheeswijze te waarschuwen, zoo als j. frank
| |
| |
met regt voor den spir. Mindereri en andere geliefkoosde en daarom dikwijls te onpas voorgeschrevene geneesmiddelen doet. Hetzelfde geldt van pulv. Doveri, kamfer enz. - Over de wormkoortsen (bl 312) wordt met reden het gevoeien van broussais wederlegd. Hetzelfde geldt ook nopens het oordeel over de leverontstekingen en galkoortsen. Zeer zeker kan de lever door uitwendige en eigenaardige prikkels aangedaan worden, en het zoude elken Arts niet aan voorbeelden ontbreken, welke genoegzaam bewijzen, dat de aandoening der maag, waar zij in die gevallen wordt gezien, sympathisch of consecutief is. Aan den anderen kant zouden wij echter den Heere suringar in bedenking geven, of zelfs de door hem genoemde febris biliosa simplex, of febris cum saburra biliosa, desgelijks niet een gevolg is van prikkeling der lever; en de zoogenoemde saburra (de beteekenis van dit woord is toch zoo onbepaald; zie friedländer, Pathologia, § 207) niet eerder een gevolg dan oorzaak der leveraandoening is; in het tegenovergestelde geval zoude dan de aandoening van de maag uitgaan. De aanmerkingen over het misbruiken van het kwik (bl. 373) door Duitsche Geneesheeren zijn toch niet zoo geheel ongegrond, en te dezen opzigte zoude broussais geene berisping verdienen over het gezegde: sur ce point important, la Médecine (lees liever, les Médecins) a encore fait un pas retrograde. - Over de zenuw- en rotkoortsen, bl. 319-330, wordt mede alles wèl uiteengezet, maar had de aanwending van plaatselijke bloedonttrekkingen meerdere aanprijzing mogen vinden. Hoe dikwijls toch, wanneer men de algemeene behandeling tegen de dalende levenskrachten behoorlijk wijzigt, belemmeren
plaatselijke bloedsophoopingen de vrije aanwending van daartoe gepaste middelen. Fenige bloedzuigers (geene vijftigtallen) zijn dan het eenvoudigste middel, om zulke bezwaren te verhelpen, en het den Arts ruimer te maken. Over eene doelmatige aanwending der bloedzuigers verdient nagelezen te worden Dr. nàgeli, über die Holländischen Sümpffieber, mit Bezug auf die Epidemie von 1826, in de Verhandlungen der Med. Chir. Gesellschaft des Kantons Zürich; Zürich, bei j.j. ulrich, 1828. Over de tusschenpoozende koortsen (bl. 330-340) weiden wij niet uit: het voor en tegen is wèl uiteengezet. Met genoegen vindt men bij het slot der redenering opmerkzaam gemaakt op het nut van plaatselijke bloedonttrekkingen bij sommige tusschenpoozende
| |
| |
koortsen. Nog onlangs zag Rec. eene hardnekkige derdendaagsche koorts bij een' verzwakten en zoogenoemden lympatischen lijder ophouden, na het zetten van eenige bloedzuigers achter de ooren, van wege eene meer dan gewone hoofdpijn, welke bij de laatste aanvallen werd gevoeld. Hetzelfde werd evenwel mede van afleidende middelen waargenomen. Zoo verloor eene dergelijke hardnekkige koorts zich na het zetten eener fontanel. - Tevens zij hier aangemerkt, dat, wanneer men ook bij tusschenpoozende koortsen het gevoelen van broussais niet omhelst, de geprikkelde toestand van het vaatstelsel, en inzonderheid der haarvaten, in vele gevallen eene bijzondere aandacht verdient. Vele naziekten, inzonderheid borst- en andere waterzuchten, zouden hierdoor kunnen voorgekomen worden. Over den al of niet plaats hebbenden invloed eener heerschende ziektegesteldheid is genoeg gezegd door wittmann, kieser, alexander en anderen, om hier verder op terug te komen.
Hoezeer wij het over 't algemeen eens zijn met den Heer suringar, meenen wij op goede gronden van hem te mogen verschillen, dat zuivere ontstekingsziekten in dien graad als elders bij ons hoogst zelden of nooit worden waargenomen. Algemeene en plaatselijke ontstekingen zijn bij ons veelvuldig genoeg, en menigvuldiger dan men wel uit den aard der luchtsgesteidheid zoude opmaken, wier uitwendige schadelijke invloeden welligt rijkelijk worden opgewogen door het veelvuldig gebruik van sterke dranken. Het begin van het jaar 1830 scheen althans niet onder te doen bij hetgeen musschenbroek in het jaar 1731 heeft waargenomen. Behartiging verdient hetgeen over de ontsteking der hersenen wordt gezegd; zij is zoo wel idiopathisch als sympathisch, en ook bij de laatste zoude men dikwijls te kort schieten met enkel bloedzuigers op de maag te zetten. Voor onze streken, waar zoo dikwijls een verholen voeteuvel of jicht in het spel is, zullen bij koude fomentaties over het hoofd warme pappen over de voeten een gelukkig gekozen middel zijn. - Wat de keelontstekingen en longontstekingen betreft, indien de aanmerkingen van broussais niet zoo geheel eenzijdig waren, zij zouden niet ten eenemale ongepast zijn. Het werk van horn over de Pneumonie is nog niet zoo verouderd, en hoe wordt daar de antiphlogistische behandeling beoordeeld; en hoe dikwijls ziet men niet in keelontstekingen den geprikkelden toestand telkens door prikkelende
| |
| |
gorgeldranken verergerd! Beredeneerde Artsen maken zich aan zulke misgrepen niet schuldig; maar hoe groot is niet het heer der onberedeneerde Empirici, die op hooren zeggen trachten te genezen! - Ten opzigte van de longtering (bl. 363-373) wordt het bekende gezegd, en daarom kan het hier met stilzwijgen voorbijgegaan worden. Van de leverontsteking is mede reeds gewag gemaakt. Over de Gastro-Enteritis wordt het bekende voor en tegen wèl uiteengezet. Zoo ergens, moet hier de dwaling van broussais uitkomen. Die toch eenzijdig ziet of handelt, is altijd op den weg tot dwaling. Wij twijfelen echter, of de uitspraak van den Heer suringar vermogender zal zijn dan die van zoo vele anderen, welke getracht hebben de andersdenkenden tot betere overtuiging te brengen. Over buikvliesontsteking, rheumatismus en jicht wordt het bekende ter wederlegging van broussais, waar zulks noodig is, wèl uiteengezet; de aanhaling van hufeland is (bl. 399) op hare plaats. Menig jichtlijder zoude niet zoo spoedig het slagtoffer dezer ziekte geworden zijn, ware de plaatselijke crisis niet te dikwijls of ontijdig verstoord geworden. De gematigde voorstanders der leer van broussais zijn grootendeels teruggekomen van het denkbeeld, dat pokken, mazelen, roodvonk enz. niet dan overgebragte maagontstekingen zijn; dit gevoelen zal dus zonder vele bestrijding van zelf komen te vervallen, en inzonderheid bezit men omtrent deze stof belangrijke oorspronkelijke bijdragen van den beroemden thuessink.
Wat de ziekten van het zenuwstelsel aangaat, bl. 411 enz., komen wij tot geene bijzonderheden, om deze Recensie niet te zeer te doen uitdijen. Wat echter de kinkhoest betreft, zonder dien met broussais of anderen in eene ontsteking der luchtwegen te zoeken, gelooven wij, dat eene verstandige toepassing der geneeswijze van desruelles alle behartiging verdient; men hecht bij deze ziekte nog te veel aan eene specifique geneeswijze, denkt te veel aan zenuwen, en vraagt niet, indien ook de zenuwwerking ongeregeld is, of de bedaring derzelve bij kinderen dikwijls niet het best door antiphlogistica wordt bewerkt. De op bl. 421 vermelde geneeswijze houden wij toch algemeen voor doelmatiger dan herhaalde braakmiddelen, sulph. aurant., kermes enz., waarmede de kinderen maar al te dikwijls mishandeld worden. - Beroerte en krankzinnigheid zouden tot uitdijende
| |
| |
verhandelingen aanleiding geven, indien men van wederzijden de gronden nader wilde ontwikkelen. - Wat de behandeling der slijmtering aangaat, zijn de verschillende aanwijzingen en het gebruik van onderscheidene geneesmiddelen juist. Zoo hier, alsmede in meerdere ziekten, maken de volgelingen van broussais zich schuldig aan het verzuimen van vele zeer voortreffelijke en dikwijls onmisbare geneesmiddelen.
Wij gelooven met suringar, dat de roodeloop niet alleen door bloedzuigers kan genezen worden, maar houden ons verzekerd, dat men hier, broussais volgende, minder onheil zal aanregten, dan wanneer men den anders voortreffelijken zimmermann, gehoor geeft. Men herkent in den Schrijver over den Loop hem niet, die door zijn werk over de Ervaring zich eene duurzame gedenkzuil heeft gesticht. Bloedzuigers, de strengste diëet (dit struikelblok voor zoo velen), verzachtende geneesmiddelen, het voorzigtig gebruik van het opium zullen beter voldoen dan zuurachtige en andere middelen; wij vertrouwen, dat geene verhittende hier slechts van verre in aanmerking komen. Frank en richter zien hier wèl; de lijkopeningen bevestigen hun gevoelen. - De waterzucht is eene dier ziekten, welke nog eene bijzondere oplettendheid vordert; de waarnemingen van den Hoogleeraar schröder van der kolk zullen gewis tot nader onderzoek opwekken. - Omtrent de venusziekte behoort mede nog veel gedaan te worden. Tot zoo lang oordeele men van wederzijden niet te scherp, en wage men vooral geene lijders aan onbewezene gevoelens! Wat dacht men vroeger niet van de genezing dezer ziekte door opium? Zijn ook alle goede voorstellen altijd uitvoerbaar? Ten slotte vereenigen wij ons niet geheel met het aangevoerde, ‘dat, het gebruik van bloedzuigers in scirrheuse en carcinomateuse ongemakken geenszins willende afkeuren, wij ons echter overtuigd houden, dat men dezelve meestal even vruchteloos als elk ander geneesmiddel zal beproeven.’ Men beproeve het altoos, juist om die reden, en om enkele belangrijke waarnemingen, die van eene goede uitkomst getuigen; evenwel men wachte niet te lang.
Wij wenschen het werk van den Heer suringar in veler handen, vooral van diegenen, welke niet in de gelegenheid zijn, vele werken te raadplegen, en om uit het gelezene de slotsom te kunnen opmaken. Jammer, wij herhalen dit, dat hier al wederom het nut aan het voordeel wordt opgeofferd. |
|