gewis ware dan van de vroege, uitstekende bekwaamheid der Belgen, welke inzonderheid in eene bekroonde prijsverhandeling bij het Koninklijk Instituut zoo doorslaand moeten blijken, wel met een woord gewaagd.
Na vervolgens over de soort, vooral den inhoud, der gezangen gesproken te hebben, welke ieder tijdperk en trap van beschaving opleverden, en gezegd te hebben, dat de volksverhalen, romances en balladen bij ons zeldzaam, de minnezangen daarentegen, als ook bruilosts- en tafelzangen, veelvuldig zijn, en desgelijks de ernstige en vaderlandsche niet vergeten, belooft hij wel niet schroomvallig de tijdsorde in acht te zullen (noch te kunnen) nemen, maar echter, in het algemeen, van de oudste af tot onzen tijd voort te gaan, en filozofeert (dat is, keuvelt, gelijk hij zegt) intusschen over oorzaak of gesteldheid van een en ander. ‘Gij zult wel indachtig zijn,’ waarschuwt hij voorts zijnen vriend, ‘bijzonder met betrekking tot de oudste (stukken), dat het vloeijend lezen grootelijks van het metrum afhangt, hetwelk dikwijls onregelmatig is, en waarin gij u meer door uw gehoor en oordeel dan door den klemtoon zult laten leiden, die niet altijd zuiver geplaatst is.’ Inderdaad, deze waarschuwing, zoo zij gelden mag, is niet nutteloos. En nu geeft de schrijver eene korte letterkundige geschiedenis van het Lied van Graaf Floris, vermeldt dat van den Gouverneur van Zeeland, spreekt uitvoeriger over Het daget uit den Oosten; waarbij, zegt hij, bijster afsteken de Referijnen in 't Wijs, Amoreus, Sot. Volgen matthys de casteleyn, later spieghel en van mander, coornhert, kamphuyzen, hooft, cats enz. enz., inzonderheid vele werkjes, meest verzamelingen, van onbekenden, zoo wel als afzonderlijke, heele en halve liedjes; van welke alle le jeune het zijne zegt, het nu en dan met een voorbeeld stavende, om daarna den meesten hoop der verzameling achter elkander te laten volgen.
Het komt ons voor, dat deze arbeid niet onverdienstelijk mag heeten. Wij vonden in de verzameling, ja, veel gebrekkigs, maar ook veel schoons, bekends en onbekends, maar, wat ons niet het minste belang inboezemde, ook half bekends; zoo als: Daar ging een Patertje langs de kant; hei, 't was in de Mei! Over ettelijke jaren, toen grandpeer was een klein kind. Geliefjes, die u in den echt door liefde zamenbindt. Diogenes de wijze die woonde in een vat. Het lieve schoftuur slaat, te regt de wensch van d'ambachtsman,