Merkwaardigheden uit den onderwijskundigen levensloop van Thomas Hoogvlugt van Diependaal, thans Onderwijzer, Organist en Landmeter te O., beschreven door P. Meesters, Hoofdonderwijzer bij de Nederlandsche en Fransche Stadsschool te Sluis in Vlaanderen. Te Amsterdam, bij Schalekamp en van de Grampel. 1829. In gr. 8vo. VIII en 166 bl. f 1-80.
Er is eene komeet aan den horizon der pedagogische wereld verschenen. Onder de onderwijskundige boeken, welke men thans, in allerlei uniform, van de pers ziet komen, maar die toch alle min of meer ernst ademen, zoo als de zaak ook als van zelve vordert, verschijnt er een, geschreven in een' luimigen trant. De Heer p. meesters, van wien de Arnhemsche Courant vroeger een' zoo goeden duuk had, doch het nu in haar oog verpeuterd schijnt te hebben, zendt zijn' Thomas Hoogvlugt in de wereld. In de voorrede, of hetgeen daarvoor dienen moet, geeft hij, volgens gebruik, de reden op, waarom hij het werk schreef: hij wil, namelijk, cervantes volgen, die, om den dwazen riddergeest te blusschen, zijnen Don Quichot schreef. Dat was in dien tijd noodig, en zoo meent dan de Heer meesters, dat het ook thans noodig is, de onderwijzers uit gelijke pan een smeer te geven. Vous leur faites bien de l'honneur, Monsieur meesters! doch wij twijfelen er sterk aan, of zij zich voor den volgenden keer wel gerecommandeerd zullen houden.
Doch zou de Schrijver, behoudens allen eerbied, welken wij voor 's mans kunde en bedrevenheid in het vak hebben, (immers wij troffen zijn Ed. aan onder de Opvoedkundigen, de Geschiedkundigen, de Wiskunstenaars, de Toonkunstenaars, en de Hemel weet onder welke kundigen en kunstenaars nog al meer!) zou, zeggen wij, de Schrijver zich wel in een wezenlijk standpunt geplaatst hebben, en zich niet maar eenen kwast hebben verbeeld, hoedanig een er zou kunnen bestaan, zonder dat hij evenwel wezenlijk bestaat? Immers is het niet moeijelijk, zich, bij voorbeeld, eenen kleermaker te verbeelden, die, in plaats van lappen achter te houden, er lappen bijdoet, en daarover te schrijven; doch, bestaat er zoo iemand? Wij willen het boek dan wel aannemen als eene proef van de luimigheid des Heeren mees-