| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Bijbeloefening over Lukas tweede Boek, de Handelingen der Apostelen. Door H. van Heyningen, Predikant te Rijswijk. III Deelen. Te Rotterdam, bij de Wed. J. Allart. 1829. In gr. 8vo. Te zamen 1053 bl. f 9-90.
Uit de menigvuldige schriften, welke van heyningen van dezen aard geleverd heeft, is genoeg op te maken, op welk eene wijze zijn Eerw. Bijbeloefeningen bewerkt. Naar ons oordeel moest de wijze van bewerking anders zijn. Oefeningen over en in den Bijbel verschillen. Dit houdt van heyningen nergens genoeg in het oog. Doch hierover nu geen woord meer.
De uitvoerige Voorrede handelt over het Roomsch en Protestantsch beginsel in zaken van geloof. Natuurlijk stemt men als Protestant met van heyningen meestal overeen. In zijne vrees voor het Rationalisme deelen wij intusschen niet. Onze grond is voor deze verderfelijke plant weinig geschikt. Alleen de regtzinnigen in superlativo meenen het Rationalisme overal te ruiken; doch dien scherpen reuk hebben wij niet. Rationalist en Pausgezind zijn elkander naauw verwant. Daarom zijn beiderlei overloopers nog al menigvuldig. Beide hebben hunne eigene Paussen. Doch de Paus van den Rationalist (de Rede) blijft niet stilstaan; de Paus van Rome gaat meestal terug tot vroegere duistere dagen. Van heyningen heeft er niet op doorgedacht, toen hij schreef, liever Roomschgezind dan Rationalist te willen zijn. Indien hij had bedacht, dat de Rationalist nog voor zichzelven denken mag, de ander niet, dan zou hij zijne keus anders genomen of uitgedrukt hebben. Die denkt, kan tot ontdekking van eigene dwaling geraken; die alleen gelooft, en zelfs in zijn geloof zijn' eigen persoon verzaken moet, heeft weinig kans om te regt te ko- | |
| |
men. Doch het is gelukkig, dat wij beide, zonder keus te moeten doen, reeds iets beters hebben.
Laat ons nu bepaaldelijk op dit geschrift letten, en nagaan, wat hier geleverd wordt. Ook hier heeft van heyningen meer hetgeen hij bij anderen, dan wel zelf vond, medegedeeld. Eene opheldering van dit Boek voor ongeleerden kan men deze Bijbeloefening noemen. Dit geschrift zou in waarde niets verloren hebben, indien die toepassingachtige aanmerkingen wat minder en dan nog wat beknopter waren medegedeeld geworden. Nu valt het werk wat breed uit, zonder dat het hoofddoel, verklaring van dit Boek, hierbij wint. Doch dit geldt algemeen ook van 's mans overige Bijbeloefeningen. Misschien besteedt van heyningen te weinig tijds aan deze soort van schriften, die, gezetter bewerkt, beknopter en dan ook nuttiger zijn zouden. Uit deze en gene aanmerking kan men het gemakkelijk zien, dat hij zich meermalen weinig tijds gegund heeft.
De Inleiding, bij dergelijk werk van het grootste belang, loopt, in twaalf bladzijden, over de echtheid van dit Boek, over deszelfs doel en aanbelang. De aanleg en strekking van dit Boek had, naar onze gedachten, meer bij vergelijking moeten uitgemaakt zijn. Dan had alles meer zekerheid en meer lichts bekomen, ook voor de juiste verklaring van het geheele Boek. Zulk eene Inleiding doet alles af, wanneer de sleutel gevonden en aangewezen wordt, om het gansche Boek te ontsluiten. Doch zoo iets vinden wij hier niet. ‘Het zoude weinig moeite kosten, (bl. 3) de echtheid van dit Opschrift (de Handelingen der Apostelen) en van dit geheele Boek door getuigenissen der Kerkvaderen te staven.’ Van het opschrift gelooven wij, dat dit onmogelijk is. Van heyningen verzuimt dit dan ook. Door dit opschrift, dat wij voor onecht houden, heeft men ook het eenige doel van lukas met dit Boek uit het oog verloren. Dan, het is hier de plaats niet, om hierover breedvoeriger te handelen.
Ongelukkig laat van heyningen zich, bl. 4,
| |
| |
iets ontvallen, waaruit blijkt, dat hij los weg iets schrijft, waarover hij niet goed heeft nagedacht. ‘Behalve deze getuigenis der oudheid, pleit de overeenstemming van stijl en taal zoo zeer voor de erkentenis, dat het Evangelie van lukas en de Handelingen der Apostelen werken zijn van ééne hand, dat daaromtrent geene redelijke twijfeling meer overblijft. Wat er dan ook van de gissing moge wezen, dat de Evangelisten van geschrevene stukken zich bediend hebben bij de zamenstelling hunner Evangeliën, welke men, mijns inziens, zonder noodzaak meent te moeten aannemen,’ enz. Hier blijkt het vooral, dat van heyningen iets schreef, waarover hij niet heeft nagedacht, zoo hij er ooit over gedacht heeft. In welk Evangelie is meer verscheidenheid van stijl, dan juist in dat van lukas? Heeft Dr. riehm die verscheidenheid niet duidelijk aangewezen ten opzigte van de Handelingen? Voor den arbeid van geleerden moet men wat meer eerbied hebben, en niet alles zoo met een enkel: zonder noodzaak afzetten. Men toont dan weinig te weten van hetgeen men veroordeelt. Of zoo men iets hiervan weet, dat men dan het beruchte Urëvangelie niet genoeg onderscheidt van geschrevene stukken. Houdt men op het oog den onderscheiden stand der drie Evangelisten, dan kan men alleen door het denkbeeld van geschrevene stukken de overeenstemming verklaren. Van heyningen levere iets, waaruit het blijkt, dat men zonder noodzaak die gissing te baat neemt, en vergete dan ook niet, zijnen Leermeester van voorst, in de Dissertatie van Dr. tol, te wederleggen. Sed hoc opus, hic labor
est.
Met dit werk van van heyningen heeft het godsdienstig publiek niet veel gewonnen. De verklaring van dit Boek door Prof. clarisse is althans niet overbodig geworden. Op vele plaatsen zouden wij gemakkelijk kunnen aanwijzen, dat deze het in natuurlijkheid en gegrondheid van uitlegging verreweg wint. Op dien voorganger had van heyningen meer moeten letten, dan hij schijnt gedaan te hebben.
| |
| |
Eenige aanmerkingen, waardoor wij ons niet zeer gunstig oordeel regtvaardigen, zullen naar het beloop van het werk zelve medegedeeld worden.
H. VIII:26. Hij kiest de gewone opvatting tegen het zuiden, en niet, met adriani, tegen den middag. Daarin heeft hij het Grieksche spraakgebruik op zijde. ‘Van de plaats, waar hij zich bevond, die niet genoemd wordt, moest hij zich zuidwaarts begeven, op den weg, die van Jeruzalem afdaalt naar Gaza, welke woest is. Er was ook een andere weg van Jeruzalem naar Gaza, door meer bevolkte oorden en dien ten gevolge meer bereisd.’ Hier heerscht groote oppervlakkigheid door haast. Die tweede weg is een uitvindsel van hen, die meenen, dat philippus van Jeruzalem vertrokken was. Bij het gevoelen, door van heyningen overgenomen, was hij niet genoodzaakt, de woorden: ἅυτη ἐστιν ἔρνμος, als opheldering door den Engel aan philippus, tegen het Grieksch spraakgebruik, te vertalen: welke woest is; daar zij, als opheldering door lukas aan theophilus, getrouwer moesten vertaald zijn: Deze (ἅυτη en niet ἣ) is eenzaam. Door verwarring van tweederlei uitlegging heeft van heyningen geene naauwkeurigheid betoond.
H. IX:1. ‘Met dit Hoofdstuk vangt lukas het berigt aan van den man, die van nu voortaan den hoofdinhoud van zijne gedenkschriften zal uitmaken.’ Handelen dan H. IX:32 - H. XII:24 ook van hem? Het is zoo, de meeste Uitleggers zien over het hoofd, dat de Handelingen der Apostelen de onderscheidene stichting der Gemeenten te Jeruzalem en Antiochië vermelden. Dit Boek is historisch bewijs tegen het drijven der Christenen uit Judea, die alles aan het gezag van petrus en niets van paulus toekenden. Deze is de sleutel tot de regte verklaring van de Handelingen. Van heyningen spreekt in de aangehaalde woorden te stellig, om niet te zeggen te onnadenkend. Dit wilden wij hem eens aanwijzen.
H. X:10. ‘en hij begeerde te eten; hij verzocht
| |
| |
zijne huisgenooten, dat zij eenige spijs voor hem zouden gereed maken.’ Deed hij dit verzoek op het dak? De woorden ἤϑελε γεύσασϑαι hebben dien zin hier niet, schoon van der palm, bij deze plaats, van heyningen tot die vertaling schijnt aanleiding gegeven te hebben. Beter heeft clarisse deze spreekwijze vertaald: en kreeg buitengemeenen trek, om iets te eten.
H. XIII:48. ‘En daar geloofden zoo velen, als er geordineerd waren tot het eeuwige leven, geordineerd van God.’ Deze geheele plaats geeft geene vrijheid, om over de Praedestinatie zoo uitvoerig te handelen, als van heyningen doet. Hij moest ook op wat lageren toon de andere verklaring beoordeeld hebben, die hij verkiest eene gedrongene verklaring te noemen. Clarisse heeft: zoo velen, als er tot een eeuwig (zalig) leven geschikt waren. Taalkundig is dit beter, dan hetgeen van heyningen heeft geleverd.
H. XIV:13. En de priester van Jupiter, die voor hunne stad was. Deze woorden behoeven voor hen, die het oorspronkelijk Grieksch niet kennen, ten minste eenige opheldering. Hetgeen deze woorden bij van heyningen voorafgaat, ontsteekt weinig licht. De priester van dien Jupiter, die vóór hunne stad stond. Deze wordt dus onderscheiden van één of meer standbeelden, aan die Godheid, maar in de stad staande, gewijd. Hierin ligt dan ook de reden, dat de priester de offerdieren bragt aan de poorten (bretschneider in v.) der stad, buiten welke het standbeeld van jupiter stond, niet van het huis, waarin paulus en barnabas waren. Op deze wijze verkrijgt ook het ἀκούσαντες, gehoord hebbende, vs. 14, betere houding in het verhaal van lukas, dan bij de andere opvatting.
H. XVII:23. ‘In eene stad, die wel hare eigene Goden bij voorkeur eerbiedigde, maar toch ook het bestaan erkende van de Goden van andere volken, en hunne vereering toeliet, is het niet vreemd, dat ook
| |
| |
voor een' onbekenden God een altaar was opgerigt.’ In deze woorden verwart van heyningen twee hemelsbreed, vooral in het toenmalige Athene, verschillende denkbeelden. Eene Godheid kon bekend en toch vreemd zijn. Vreemd waren alle Goden, wier vereering door de Atheensche staatsregeling niet geoorloofd was. In het tegenovergestelde geval kon, zoo als hier werkelijk plaats had, eene Godheid onbekend, en toch, om dit nu eens zoo uit te drukken, eene Godheid van staat zijn. Door dit niet op het oog te houden, ziet men de hooge wijsheid van paulus voorbij, wiens geheele verdediging met de aanwijzing van het altaar afliep; maar die nog daarenboven de Godheid wilde bekend maken, waartoe zijn ambt als Evangelieprediker hem noopte. Doch hierover is het de plaats hier niet, uitvoeriger te handelen. Dit ééne nog voegen wij hierbij, dat de vertaling den onbekenden God, in plaats van eenen onbekenden God, zoo als het Grieksch vordert, de gegrondheid van 's Apostels schoon betoog merkelijk verzwakt.
De aard van ons Tijdschrift legt ons den pligt op, hetgeen wij verder hebben aangeteekend, voor onszelven te houden. Dit zal wel voldoen, om den Heer van heyningen te overtuigen, dat zijne Bijbeloefeningen, van welke wij het goede, door anderen aangewezen, geenszins willen loochenen, in bruikbaarheid en grondigheid zullen winnen, indien hij, bij derzelver uitgave, wat meer tijd en wat minder papier gebruikt. |
|