| |
Bijdragen tot een vergelijkend Overzigt van Nederlands Zeevaart en Handel; door Mr. J.A. Drieling, Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw, Referendaris der eerste klasse bij den Raad van State. In 's Gravenhage en te Amsterdam, bij de Gebroeders van Cleef. 1829. In gr. 8vo. 325 Bl. f 3-75.
In eenen tijd, waarin de klagten over het verval van Zeevaart en Handel, als 't ware, aan de orde van den dag zijn, kan er wel geene belangrijker vraag gedaan worden, dan deze: Welke is dan toch de eigenlijke toestand van den Nederlandschen Handel? Het is ontegenzeggelijk, dat, indien deze vraag naauwkeurig en voldoende konde
| |
| |
beantwoord worden, wij alsdan den maatstaf zouden in handen hebben, om over de gegrondheid of ongegrondheid dier klagten te oordeelen; om de oorzaken van het verval, daar, waar het bestaat, aan te wijzen, en de middelen op te sporen, die tot stuiting daarvan dienstig zijn kunnen. Uit dit oogpunt beschouwd, moet ons iedere bijdrage, waardoor wij tot eene meer juiste en grondige kennis van onzen Handel worden opgeleid, ten hoogste welkom zijn. Zoodanig eene bijdrage nu levert het aangekondigde geschrift, waarvan het belangrijke, zoo wij hopen, uit het volgende verslag onzen Lezeren in het oog vallen zal.
De Heer drieling geeft, bij wijze van Inleiding, te kennen, dat hij in den jare 1825 door den Koning aan het hoofd geplaatst is ‘van een Centraal Bureau, gevoegd bij de administratie der ontvangsten, en bestemd tot het doen opmaken van naauwkeurige staten, zoo der in- en uitgeklaarde schepen, als der in- en uit- en doorgevoerde goederen en koopmanschappen van ons Koningrijk, met inachtneming van alle zoodanige bijzonderheden, als zouden kunnen strekken tot vermeerdering der kennis van de Statistiek der Nederlandsche Zeevaart en Koophandel.’ (Bl. 2.) Dit stelde hem op een standpunt, ‘waar alle bijzonderheden van Zeevaart en Koophandel, op ofliciéle opgaven berustende en dus uit echte bronnen geput, tot één geheel te zamenvloeijen, en van waar derhalve alleen alle bewegingen, wijzigingen en veranderingen, zoo van Zeevaart als Koophandel, in derzelver geheel kunnen worden overzien en nagegaan.’ (Bl. 3.) Hierdoor in de beste gelegenheid gesteld tot het bijeenverzamelen en rangschikken van belangrijke daadzaken en bouwstoffen, werd al ras zijne nieuwsgierigheid opgewekt, om onze Zeevaart en Handel te vergelijken met die onzer naburen, voornamelijk Engeland: en aan dit verlangen werd door de welwillendheid van een onzer hooge Staatsambtenaren op eene verpligtende wijze voldaan. (Bl. 4.) Als slotsom van dit alles geeft de Heer drieling ons thans deze Bijdragen tot een vergelij- | |
| |
kend Overzigt van Nederlands Zeevaart en Koophandel; een werk, waarin hij zich bepaald heeft tot het eenvoudig opgeven van daadzaken, zoo als hij die uit echte bescheiden heeft bijeenverzameld, zonder zich te veroorloven om eenige andere aanmerkingen daarbij te voegen, of gevolgtrekkingen daaruit af te leiden, dan die hem voorkwamen uit de opgegevene cijfers van zelve voort te vloeijen. (Bl. 5.)
De Schrijver heeft zijn werk gesplitst in twee Hoofdafdeelingen, waarvan de eerste de Nederlandsche Zeevaart, de andere den Nederlandschen Handel tot onderwerp heeft.
Het eerste gedeelte splitst zich in twee Hoofdstukken:
Io. Algemeen vergelijkend Overzigt der Zeevaart van het Koningrijk der Nederlanden. (Bl. 1-22.)
In dit Hoofdstuk geeft de Schrijver onderscheidene Tabellen, aan welker naauwkeurigheid, als op officiéle stukken berustende, geen redelijke twijfel zijn kan, en uit welke hij de vier volgende belangrijke stellingen ontwikkelt:
a) | Onze Zeevaart is sedert 1824 steeds vooruitgegaan. |
b) | De Zeevaart der Engelschen overtreft de onze viermalen in schepen en vijfmalen in scheepsruimte. |
c) | Onze Scheepvaart verschilt weinig in uitgebreidheid met die van geheel Frankrijk. |
d) | De overige zeevarende volken van Europa moeten in uitgebreidheid van Zeevaart voor ons vaderland onderdoen. |
IIo. Beschouwing der Nederlandsche Zeevaart in hare meer bijzondere aangelegenheden. (Bl. 23-76.)
De Schrijver behandelt hier:
1o. | De vaart met eigene en vreemde schepen. |
2o. | De sterkte der Nederlandsche koopvaardijvloot. |
3o. | Derzelver bemanning. |
4o. | De scheepsbouw. |
5o. | De bijzondere vaart op verschillende landen en rijken. |
6o. | Het aandeel der onderscheidene havens van het Rijk in deszelfs algemeene Zeevaart. |
| |
| |
Omtrent deze zes onderwerpen wordt eene reeks van belangrijke daadzaken en uitkomsten geleverd. Bij den grooten rijkdom van zaken, in dit Hoofdstuk vervat, bejammert Recensent het, dat het bestek van een verslag niet gedoogt, den Schrijver in de ontwikkeling van zoo vele bijzonderheden te volgen.
Het tweede gedeelte, den Handel betreffende, is mede in twee Hoofdstukken verdeeld. Het eerste bevat eene Schets van den toestand des Nederlandschen Handels in het algemeen. (Bl. 77-204.) Dit Hoofdstuk is bijzonder belangrijk wegens de van bl. 81-181 daarin voorkomende Opgave van de geldswaarde van alle de in- en uitgevoerde goederen over 1824, 25, 26 en 27. De zamenstelling hiervan moet den Schrijver ongeloofelijke moeite gekost hebben; en al is het dan (gelijk hij zelf waarschuwt en ook uit den aard der zaak niet anders mogelijk is) dat de herleiding dier voorwerpen tot geldswaarde alleen voor eene approximatie kan gehouden worden, zoo is hij echter hierin met zoo veel zorg en omzigtigheid te werk gegaan, dat dezelve in ons oog voldoende is, om tot basis genomen te worden voor de beoordeeling van den toestand des Nederlandschen Handels.
De daarop volgende Recapitulatie dezer Tabel doet zien, dat de algemeene Nederlandsche Handel eene uitgebreidheid heeft, die ieders verwachting zal overtreffen; dat de invoer den uitvoer bestendig, en wel met een gemiddeld jaarlijksch bedrag van meer dan 45 millioenen guldens, heeft te boven gegaan; en eindelijk, dat in ons vaderland, gedurende de jaren 1824-1827, aan goud en zilver dooreengerekend, voor f 119, 771 jaarlijks meer in- dan uitgevoerd is geworden. (Bl. 181.) Hieruit ontwikkelt de Schrijver deze drie gevolgtrekkingen:
a) | De Nederlandsche Handel heeft sedert 1824 belangrijke vorderingen gemaakt. |
b) | Hij staat in eene gunstige evenredigheid tot dien van Engeland en Frankrijk. |
c) | Uit denzelven blijkt volkomen de algemeene welvaart
|
| |
| |
| van ons vaderland. (Deze conclusie dunkt ons wat stout, en zal velen Handelaren, met een' zucht of glimlach, het hoofd doen schudden.) |
Het tweede Hoofdstuk voert tot opschrift: Overweging van de bijzondere handelstakken of hoofdbestanddeelen van den Nederlandschen Handel. (Bl. 204-230.)
Hierin beschouwt de Schrijver achtervolgens:
a) | De voortbrengselen van den Nationalen Landbouw. |
b) | De voortbrengselen van Visscherij. |
c) | De onbewerkte metalen en delsstoffen. |
d) | De bewerkte stoffen van allerlei aard. |
e) | De koopwaren. |
Ook hierin is het onmogelijk, den Schrijver geregeld te volgen, zonder hem als 't ware af te schrijven. Hoogstbelangrijke en hier en daar geheel onverwachte uitkomsten worden hier uit officiéle stukken ontwikkeld. Zoo ziet men, om slechts dit ééne op te noemen, inderdaad met de hoogste verwondering, dat van 1824-1827 ons Fabrijkwezen jaarlijks een' gemiddelden meerderen uitvoer van ruim f 284,000 heeft opgeleverd. (Bl. 225.)
Uit dit alles wordt, bl. 229, door den Schrijver de slotsom opgemaakt, dat de staat van de Nederlandsche Zeevaart en Handel, over 't algemeen en in de gegevene staatkundige en handelsomstandigheden van Europa, gunstig is, zoo wel ten opzigte van derzelver uitgebreidheid en uitkomsten, als ten aanzien der uitzigten voor de toekomst.
Eindelijk levert de Schrijver, van bl. 232-335, de acht volgende Bijlagen:
A. | Staat van de schepen, welke van 1814 tot en met 1827 de Sont zijn gepasseerd. |
B. | Staat van de Schepen, die gedurende 1826 en 1827 in de onderscheidene havens van het Koningrijk der Nederlanden zijn binnengekomen en dezelve zijn uitgezeild. |
C. | Staat van dendoorvoer gedurende de jaren 1824-1827. |
D. | Vergelijkingstaat van den invoer der koopsteden
|
| |
| |
| Amsterdam, Rotterdam en Antwerpen, over de jaren 1825 en 1826. |
E. | Voortbrengselen van den Nationalen Landbouw. |
F. | Voortbrengselen van de Visscherij. |
G. | Onbewerkte metalen en delfstoffen. |
H. | Bewerkte stoffen: a) van vlas, b) van allerlei aard. |
Recensent heeft dit werk met de meeste belangstelling gelezen. Hij, voor zich, kan zich doorgaans wel vereenigen met de redeneringen en gevolgtrekkingen van den Schrijver. Hij gevoelt echter, dat anderen, uit hoofde eener verschillende wijze van zien, hierin welligt hemelsbreed van den Schrijver zullen kunnen verschillen, ja misschien uit deze zelfde Tabellen geheel andere conclusiën zullen trekken. Zoo veel is echter zeker, dat dit werk van den Heer drieling eenen vasten grondslag oplevert, om daarop gegronde redeneringen te kunnen bouwen. Er is niets moeijelijker, dan bespiegelingen van staatshuishoudkundigen aard: doch dezelve worden onmogelijk, of ontaarden in een' ijdelen woordentwist, zoolang men het niet omtrent de daadzaken eens is. Deze daadzaken zijn hier door den Schrijver als 't ware in officio, immers uit officiéle stukken, aan 't licht gebragt. Wij zijn dan nu in het bezit van eene Handelsstatistiek van het Koningrijk der Nederlanden, welke nu reeds van groot belang is, en ongetwijfeld van nog grooter belang zal worden, wanneer de Schrijver zijnen arbeid ook over de volgende jaren voortzet; waartoe wij hem, in het belang der welvaart van ons vaderland, aanmoediging, lust en gezondheid toewenschen.
Ook het uitwendige van dit werk, met name druk en correctie, verdienen allen lof. |
|