leid, hem in een Nederlandsch pakje gestoken heeft. Zulke drooge, schrale kost, zoo weinig uitlokkende opgedischt, en met geringe hartelijkheid voorgediend, zal in Nederland weinig smaken, dat iets beters in elk godsdienstig boek gewoon is te ontvangen. Is hier dan niets goeds? Zekerlijk, ja. Wie wacht dit ook anders van den menschkundigen en in zijne soort grooten
saltzmann? Maar het geheel..... Het ware beter onvertaald gebleven. Dit wenschen wij ten minste nopens hetgeen nog volgen mogt.
De Vertaler schrijft: ‘Menschen, die het nadenken niet schuwen, die door geenen bekrompen sektengeest bezield zijn, en wier hart open en vatbaar is voor de waarheid, al strijdt die ook met hunne aangenomene begrippen, zullen deze Redevoeringen met nut en stichting kunnen lezen.’ Alles goed en wel; maar deze behoeven immers minder het hier aangeboden geneesmiddeltje? En nu de overigen, die wezenlijk ziek zijn...! Zouden die niet beter innemen, wanneer hun met meer zalving, met meer Christelijk gevoel het noodige werd voorgezet? Wie naar eenen da costa, capadose en die geheele broederschap met stichting luistert, zal zich in zijne aandacht door dit Christelijk Huisboek niet laten storen.
‘Ik stelde,’ zegt de Vertaler, ‘op den titel: naar het Hoogduitsch; omdat ik mij hier en daar eenige vrijheid heb veroorloofd. Onder anderen, dat ik mij niet slaafs aan de woorden heb gebonden, behoudens nogtans den geest en de meening des Schrijvers; dat ik eene en andere Redevoering, om het bijzonder tijdelijke en plaatselijke, geheel weglate, en daarvoor even zoo vele anderen, om het getal te behouden,’ (hiertoe was, dunkt ons, geene noodzakelijkheid) ‘ook, naar mijne gedachten, niet minder doeltreffende onderwerpen behelzende, in de plaats geve. Verder, dat ik de orde der Redevoeringen niet gevolgd heb.’ De Vertaler heeft zijnen Schrijver dus niet enkel beoordeeld, maar, naar zijne gedachten, verbeterd. Nog strenger had