hoorlijk toevertrouwd is aan burgers of boeren, die somtijds nimmer over die zaak hebben nagedacht, en uit hun bedrijf worden gerukt, om uitspraak te doen over leven of dood. Hij hangt eene aardige schilderij op van zulk eene Jury te Amsterdam in 1813, die wij, gelijk zoo veel ander onheil, ook al in den Franschen tijd hebben gehad. Omtrent het vrije gebruik der Fransche taal toont hij, vooral in de Noten, niet alleen ten duidelijkste, dat de Nederduitsche sedert onheugelijke tijden de landstaal is van Braband en Vlaanderen, maar dat zelfs de Fransche Prefect d'herbouville, nog toen België in Frankrijk ingelijsd was, zeide: La lengue du pays est la Flamande. C'est la même qu'on parle en Batavie, avec quelque difference dans la prononciation et dans la tournure des phrases. (Bl. 75). En dan durven de oproerige bladen nog beweren, dat het Fransch hunne moedertaal is, en het Hollandsch hun opgedrongen wordt! Is het wonder, dat de Fransche papieren, zoo wel liberale als Ministeriéle, zoo iets gereedelijk overnemen, en hunnen onderiingen haat doen zwijgen, wanneer het, ook ten koste der waarheid, op het streelen der nationale ijdelheid aankomt?
Omtrent het punt van de verantwoordelijkheid der Ministers is onze Schrijver het zwakst. Immers hier is de vraag niet, zoo als hij schijnt te denken, of de Ministers voor alles, wat in derzelver bureaux voorvalt, - dan wel alleen, of zij voor de hun toevertrouwde geldsommen verantwoordelijk zijn. De tegenpartij zal beweren, dat het eerste te veel, het andere te weinig vooronderstelt; dat de Staatsdienaars voor hunne daden, b.v. de Minister van Justitie wegens arrestatiën, die van Binnenlandsche Zaken wegens schadelijke verordeningen aansprakelijk zijn. Wij laten dit geschil in het midden; maar dat is de vraag niet: het punt in geschil is door Anonymus Gulres niet goed opgevat. Zijne eerste onderstelling is ongerijmd, en tegen de tweede verkwist hij vele woorden, om datgene te betoogen, waaraan niemand twijfelt, dat de Regering geene willekeurige beschikking over 's lands gelden heeft. En hierop volgen nog 25 bladzijden eener vergelijking tusschen ons land en de overige landen van Europa, die zeer voordeelig voor ons uitkomt, maar die dan toch niet volledig is, daar men geen woord zegt van Pruissen, hetwelk, hoezeer dan ook nog zonder Grondwet, thans een benijdenswaardig geluk geniet, en waar inwendige vrede en algemeene liefde