Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 315]
| |
moge verschaffen, als hem hare te zamenstelling heeft doen doorbrengen; terwijl hij voorts deszelfs toegeeflijkheid inroept voor de gebreken, die van elken menschelijken arbeid, en dus ook van deze lettervrucht, onafscheidelijk zijn. - Wij moeten den Heere michiel adriaan opregtelijk bekennen, dat wij geenszins onder die lezers behooren, welke smaak in dit geschrijf vinden. Naar ons oordeel is hij niet gelukkig geslaagd, hoe goed anders de bedoeling des Romans zijn moge, om de schoonheid der deugd en de hatelijkheid der ondeugd, benevens beider verschillende gevolgen, voor te stellen. Op den titel af, zoude men hier eene geschiedenis der geheimzinnige Vrouw verwachten; doch eerst bl. 113 wordt melding van haar gemaakt. In eene kleine hut, op de heide, nabij het dorp wonende, was zij bekend onder den naam van de arme sara; zij leefde van aalmoezen en van het zoeken van wilde kruiden voor den arts. Niemand kende den waren naam of de afkomst dezer zonderlinge vrouw, welke den dorpelingen zeken ontzag inboezemde; terwijl zij door grootere kennis zich onderscheidde, en dikwerf, maar steeds ten beste der onschuld en deugd, met aangelegenheden van anderen zich bemoeide. Zoo had zij, als een raadselachtig wezen, waarvoor men achting, vreeze of ontzag gevoelde, overal toegang. Door tijdige tusschenkomst wist zij dan ook het voorgenomen huwelijk van Graaf julius, die wat al te onnoozel zich had laten bedotten, door haar plotseling verschijnen in de feestzaal, te verijdelen. De geschiedenis van dezen julius maakt het grootste deel des verhaals uit. Zijne moeder was, op haar twintigste jaar, tegen haren wensch, gehuwd aan zekeren Graaf van straalburg, een stroef, onhebbelijk man. Zij deed dit uit besef van pligt, om hare ouders te gehoorzamen. Twee zonen werden haar geboren. De oudste, jeronimo, geleek zijnen vader, en werd, door eenen oom opgevoed en bedorven, een wellusteling en verleider der onschuld. De jongste, julius, was, na vaders dood, de lust en vreugde zijner moeder, die zich bevlijtigde, om hem tot een deugdzaam mensch te vormen. Deze weduw van straalburg schijnt hier eene verstandige en brave vrouw te moeten verbeelden, die hare moederlijke pligten jegens haren zoon met naauwgezetheid en op eene waardige wijze behartigt. Als zoodanig bevalt zij ons geenszins in allen deele. De Schrijver legt haar soms redeneringen en gezegden in den mond, welke | |
[pagina 316]
| |
ongepast zijn, of ook weleens naar pronken met geleerdheid zweemen. Geene vrouw, die kiesch gevoel heeft, zal over naakte onzedelijkheid en over het plaatsen van ongesluijerde mannenheelden in eene kostschool voor jonge jufvrouwen zóó spreken, als Mevrouw van straalburg hier doet, die een voorbeeld van moederlijke bezorgdheid zijn moet. Om den jongen julius afkeer van het kwade in te boezemen, redekavelt de Gravin al zinspelende over rupsen en zonden, welke daarin overeenkomen, dat ze beschadigen, en besluit eindelijk met de vraag: Mijn julius zal niet gaarne naar zulk een dier-mensch gelijken, en veel liever gehoorzaam en deugdzaam blijven, en die roode wangen behouden; niet waar, julius? Het knaapje, dat waarschijnlijk niets van al die klanken heeft begrepen, antwoordt, wel wat te wijs misschien voor zijne jaren: O ja, Mama! ... welk kind zou hier in zijne keuze aarzelen? doch laat terstond in alle eenvoudigheid daarop volgen: Maar, Mama! wat zijn eigenlijk zonden, - noem ze mij eens, opdat ik mij voor die groote onzigtbare rupsen wachten kan? En nu gaat mama aan het redeneren, op eene wijze, die zeker de bevatting des kinds te boven gaat. Het jongsken zag dan ook zijne moeder min of meer verwonderd en schroomachtig aan, alsof hij vreesde reeds door de zonden te worden aangetast; maar gelukkig, een witje, dat daar fladderend langs de stokrozen vloog, riep de kinderlijke ligtzinnigheid uit de ernstige spanning, waarin die groote rupsen haar gebragt hadden; hij rukte zich van moeder los, wierp de bruin lederen muts naar den vlinder, die, daardoor verschrikt, veel hooger en verder heen vloog. Pruilend zag hij zijne moeder aan, en het: ‘hij is mij ontsnapt,’ kwam er half lagchend, half pruilend uit. ‘Dat is niets, jongen!’ sprak de Gravin; aan teleurstellingen moet gij u vroeg gewennen; zij zijn in het leven te algemeen, om er zich niet in tijds mede te verbroederen. Op dezen trant praat Mevrouw van straalburg voort, vermaant het knaapje tot moedige volharding op de vlinderjagt, en eindigt met te zeggen: De soldaat, die bij het eerste schot zijn vaandel verlaat, is waardig, dat men hem de haren afschere en door de spitsroeden jage. Geen wonder, dat julius onder zoodanige leiding wordt en lang blijft - een groot kind. Mevrouw van hummel, eene honorabel gedemissioneerde Staatdame, in de buurt wonende, en volleerd in de kunst om harten te winnen, zoch hare dochter aga- | |
[pagina 317]
| |
tha, die den Dragonder-officier hulms beminde, aan den jongen Graaf te koppelen. Haar hoffelijk en tevens vernuftig gesnap behaagde der verstandige Mevrouw van straalburg uitermate. Dusdanig had Mevrouw van hummel hare zedelijke buurvrouw in haar belang gehekst. Ofschoon nu Gravin van straalburg om haar verstand wordt geroemd en julius snugger moet heeten, zij laten evenwel zich beide verbijsteren; terwijl agatha, door hare slimme moeder afgeregt, hare rol meesterlijk speelt. Men maakt reeds toebereidselen tot het aanstaande huwelijk. Julius, geheel doorweekt met het goede karakter zijner moeder, was niet karig in het algemeen, maar vooral niet in het geven van geschenken aan zijne aanstaande bruid, die hij, ongelukkiglijk, meer om haar schoon, dan om hare innerlijke waarde, beminde. Zij worden in ondertrouw opgenomen. Des avonds schittert het feestlicht wijd en zijd in het rond, tot langs de schapen-heide, waar het zich in de diepste duisternis verloor. Als een enkele vuurkool lag het verheven kasteel van straalburg daar voor het oog der arme sara, welke, in diep gepeins, voor hare hut zat te droomen van de zegepraal der ondeugd over de lijdende onschuld. Onafgebroken tuurde zij op het roode licht, dat haar voorkwam de avondgloed der ondergaande gelukszon van julius te zijn. Nu komt deze geheimzinnige Vrouw mede in het spel, en weet (gelijk wij boven reeds aanduidden) door haar plotseling verschijnen in de feestzaal het voorgenomen huwelijk te verijdelen. Sara regtvaardigde zich vervolgens voor julius en diens moeder, door een briefje te toonen, dat de trouwelooze agatha aan haren minnaar hulms had geschreven. De jonge Graaf, ziende, dat hij aan eene onwaardige zich had willen verbinden, is vertoornd, en spreekt van wraak; doch moeder zoekt hem te beduiden, dat het thans de oogenblik is, om een groot, een mannelijk karakter aan den dag te leggen. Zij vermaant hem, de ondeugende voor eeuwig uit zijn geheugen te bannen, en laat terstond daarop volgen: Zoek een ander meisje; er zijn immers meer mooije gezigtjes in de wijde wereld, die daarbij ook schoone harten hebben; ik belemmer uwe keuze niet; ik begeer zelfs geene stem, geenen invloed, in deze vrije zaak van het hart... Ik ken u te wel, dan dat gij u mistrouwen zoudt. En nu komt moeder weder terug op teleurstellingen, die soms nuttig en noodzakelijk zijn. Zij zegt hierover iets goeds; | |
[pagina 318]
| |
doch men moet zich verwonderen, dat zij tevens het volgende tot haren zoon spreekt: Ik heb het tot heden toe verzwegen; maar, om u rondborstig de waarheid te zeggen, dan was agatha de vrouw voor uw hart niet; uwe karakters stemden in geen enkel punt overeen; ik heb, ten spijt van haar veinzen, zeer onedele trekken in haar gezien, en beginselen waargenomen, die den toets van godsvrucht noch gevoel konden doorstaan. Het moet u dus ligt vallen, uw hart te vertroosten over eene grieving, die uw verstand slechts zeer ligt, en, wel bedacht, in het geheel niet kan aandoen. Zou eene verstandige moeder, die geheel voor haren zoon leeft, zoo hebben kunnen handelen? - Om zich een weinig te verstrooijen, ondernam julius, in gezelschap en onder geleide van zijn' gewezen Gouverneur, eene reis naar Parijs. Door een bekoorlijk dal reizende, zag hij daar een aardig meisje, en verliefde terstond op hetzelve. Na eene maand in Frankrijks hoofdstad vertoefd te hebben, keerden de reizigers terug. Maria, het schoone meisje in het dal, was de door jeronimo verleide dochter eens koopmans. Julius kon haar dus niet huwen. Zij werd aan haren verleider nog eindelijk op diens sterfbed verbonden, en met haar kind door de Gravin-moeder aangenomen. Julius verbond zich eindelijk aan eliza, die minder ligchamelijke schoonheid, maar des te meer schoonheid der ziel bezat, en reeds lang in het geheim hem beminde. Nu verschijnt de geheimzinnige Vrouw ook weder in de feestzaal, en zet den krans van witte rozen, welken zij, een jaar geleden, op hetzelfde uur, aan agatha ontroofd had, op het hoofd van eliza, en roept: ‘God lof! nu is hij op de regte plaats!’ Uit de aangehaalde plaatsen moge geest en strekking des boeks blijken. Taal en stijl zijn ten uiterste onnaauwkeurig. Van vrouwen sprekende, gebruikt de Schrijver, het geheele werk door, op vele plaatsen, het bezittelijk voornaamwoord hunne. Voorts zijn de fouten tegen de eerste regelen der spraakkunst menigvuldig, b.v. de binnenkomst van Julius verloste de (den) ellendige(n) Gouverneur, hij antwoorde in den haast; het jongelingschap, enz. enz. Voorts stuit men op zonderlinge woorden en uitdrukkingen, b.v. ongevoel, wanvertrouwen op God. Wat verstaat de Schrijver door het uitbraken van duizend stille verwenschingen? - Hij doet te veel moeite, om geestig te schijnen. Die zucht verleidt weleens tot pralen met valsch vernuft en gezochte | |
[pagina 319]
| |
woordspeling. Van dien aard is bl. 14: Dit leven is slechts eene korte wandeling naar de eeuwige vergelding, die berekend zal worden naar gelang van het schoone of vreeselijke einde van ons zedelijk of onzedelijk komediespel op het tooneel der wereld, waar wij voorbijgaan als schaduwen, door eene enkele zonnestraal gevormd en vernietigd; en bl. 83: Ik ga naar mijne slaapkamer; hier langer te zitten en onze beste kleederen in huis te verslijten, is den Messias (!!!) wachten. Aan voorname personen wordt hier en daar zeer gemeene taal in den mond gelegd. De Heer michiel adriaan schijnt liefhebber van vreemde woorden te zijn; wat is, om nog iets te noemen, bl. 60, deze noncencicale eeuw? Welligt dacht hij aan het Engelsch nonsensical (zinneloos, onverstandig). Zoodanige voortbrengselen strekken onzer Letterkunde geenszins tot sieraad. |
|