duitsche Letterkunde, den geleerden m. siegenbeek, zoo wel als over en tegen die spelling zelve; die eenparigheid, welke nog altijd aan onze schoone moedertaal bleef ontbreken, was zoo wenschelijk, en werd zoo zeer, door alle onpartijdige beminnaars derzelve, gewenscht, dat de hardste schreeuwers zelve zich allengskens aan een gezag hebben onderworpen, hetwelk overigens den eigenlijken Taalgeleerden geenszins in zijn onderzoek behoeft noch behoort te belemmeren, of oók te verhinderen, dat de vrucht van derzulken nasporingen, in het verloop der jaren, grond en aanleiding geve tot het daarstellen en invoeren eener nieuwe regelmaat, overeenkomstig die wijzigingen, welke alsdan gepast en noodwendig zullen mogen geacht worden. Tot zoo lang, echter, had Recensent wel gewenscht, dat de tegenwoordige, nu eenmaal vastgestelde, spelling en geslachtsbepaling door den Hoogleeraar zelven onveranderd gelaten, en niet (gelijk in deze herziene uitgave geschiedt) dwaasselijk in dwaselijk enz. openlijk, ordelijk, wezenlijk enz. in opentlijk, ordentlijk enz., en dienst van mannelijk in vrouwelijk veranderd ware geworden; (hetgeen wij, voor ons, dan evenwel, op hetzelfde Hooggeleerde gezag, wel willen aannemen.) Immers, wanneer zijn Ed., ten gevolge van veranderd inzigt, telkens zijne spelling gelieft te veranderen, wat wordt er dan ten laatste van de zoo gewenschte en thans verkregene eenparigheid? - Wij bevelen dezen nieuwen druk van dit onmisbaar Woordenboek onzen Lezeren gaarne aan.