bijzonderheden, die ons den lof onzer voorvaderen, als de eerste ontwerpers der heelkundige Ontleedkunde, met onuitwischbare trekken voor oogen stelden en met grond verzekerden. Evenwel smart het ons, thans te moeten bekennen, dat er door onze Professoren aan de Hoogescholen zoo weinig voor de Heelkunde in het algemeen gedaan, of althans wereldkundig gemaakt wordt, en dat de inrigting der Clinische Scholen, vooral te Amsterdam, nog zoo veel te wenschen overlaat. Hoe toch zal men van iemand, die in den jare 1817 nog Candidaat in de Medicijnen was, en genoegzaam geene gelegenheid gehad heeft, zich in het praktische gedeelte der Heel- en Verloskunde te bekwamen, de geschiktheid kunnen verwachten, om, als Hoogleeraar in die vakken, aan het hoofd eener Clinische School te staan? Wij mogen met billijkheid vragen, welke toch de redenen zijn, dat men van onsenoort en van der hout, beide mannen van erkende theoretische en praktische bekwaamheden, zoo eensklaps uit het midden hunner schitterende en nut stichtende loopbaan heeft getrokken, en waarom men de Nederlandsche heelkundige jeugd van Leermeesters heeft beroofd, die zij met geene mogelijkheid in hunne opvolgers kan wedervinden? Wij moeten de beantwoording dezer vragen overlaten aan hen, die zich met de organisatie onzer instructive inrigtingen hebben belast gezien, en zeker niet dan naar welberaamde en voordeel aanbrengende ontwerpen zijn te werk gegaan.
Men vergeve ons deze korte uitweiding: de zaak lag ons te zeer op het hart, om niet een oogenblik bij dezelve stil te staan.
Om dan weder tot het werk terug te komen; hetzelve is, in zijn geheel, in zes Afdeelingen gesplitst, en elke Afdeeling weder in zoo vele Hoofdstukken verdeeld, als de vorm en uitgestrektheid van ieder derzelve in het bijzonder vereischt. In de drie eerste Afdeelingen, waarbij de inhoud van dit eerste stuk zich bepaalt, worden, in acht bijzondere Hoofdstukken, de verschillende afperkingen van het hoofd, den hals en de borst beschreven;