| |
Eduard en de Kluizenaar van Sint Pieters-Berg, of de Proef der ware Verlichting. Een menschkundig Tafereel van het geweld der driften, en van het vooroordeel in het punt van Godsdienst. Door een' Vriend van Waarheid en Godsdienst. Veritas odium parit. Terentius. Te Deventer, bij J.W. Robijns. 1829. In gr. 8vo. XIV en 303 bl. f 1-90.
Dit boek beantwoordt niet aan den titel. Van hoedanigen geest de schrijver is, blijkt al terstond uit het voorberigt aan den lezer. Het is, zegt hij daar onder anderen, hoofdzakelijk om mijnen Katholijken landgenoot tegen den invloed van de zoogenaamde verlichting en het vervolgzuchtige Liberalismus te wapenen, dat ik hem eene min of meer grondige kennis van dezelve wilde mededeelen. Een weinig verder betuigt hij: De Katholijke, die zich mijn werkje min of meer eigen maakt, behoeft geene bibliotheek om vrij met den liberaal in het strijdperk te treden, en juist dit is het doel van hetzelve. - Overigens heb ik ook voor den Protestant willen schrijven, ten minste voor diengenen, die niet door den stroom van het vooroordeel weggesleept, in zijn hart alle liefde tot de waarheid heeft afgezworen. De vorm van gesprekken werd gekozen, ten einde gelegenheid te hebben, om menig zedelijk en geschiedkundig onderwerp op het tapijt te brengen, als bij voorbeeld: een min of meer uitgebreid vertoog over de Philosophie onzer eeuw, de kwakzalverij der vrijmetselaars, het gevaar van den schouwburg voor zeden en Godsdienst, het schadelijke van het lezen der romans, en het lezen in het algemeen (!), over den geest van oproer, die thans in Europa woelt, over de Spanjaarden, over den moord van Sint-Barthelsnacht, enz. enz. Voorts wordt in de voorrede gezegd: Ik ver- | |
| |
klaar alzoo aan den lezer, dat hij in dit werk geenen uitgelezen noch hoogdravenden stijl moet zoeken; het onderwerp mijner verhandeling heeft mij meer het wezenlijke der
zaak dan de sierlijkheid des uitdruks doen in het oog houden; ik wilde overtuigen maar niet schitteren. Ik schenk dus reeds vooruit aan de recensenten (bijaldien eenigen hunner het der moeite waardig mogten oordeelen hunne pen tegen dit werk te scherpen,) al de aanmerkingen waarvoor de onvolmaaktheid of het gebrekkige van mijnen stijl en spraakkunst mogelijk vatbaar is, maar wat mijne bewijsredenen, mijne beginsels en gevolgtrekkingen aanbelangt, kunnen zij zich verzekerd houden, dat ik hun omtrent dezelve geene enkele zal schuldig blijven. Ook ben ik voornemens, om later de bezwaren der Protestanten tegen dit werk en derzelver wederlegging den lezer mede te deelen.
De schrijver schijnt dus zelf zijne zwakheid in taal en stijl te gevoelen. Wij zullen derhalve het gebrekkige niet aanwijzen, ofschoon er, het geheele boek door, te dien opzigte veel, zeer veel ware aan te merken. Soms is het wartaal en onzin. Naar spelling, keuze van woorden en woordvoeging te oordeelen, zouden wij twijfelen, (en die twij el was ons lief) of wij hier wel een geheel oorspronkelijk Nederlandsch werk voor ons hebben. Wij bedoelen uitdrukkingen, als de volgende, waaronder klinkklaar Hoogduitsche: Een overblijfsel van bedenking, nachtlager (dat bij herhaling voorkomt), een vierhoekig (vierkant) vertrek, hij was zijnen Godsdienstpligt in de kerk wezen verrigten, het verkoop eener vertaling, tot zwaarmoed gestemd, ik versprak (beloofde) haar te bezoeken, wij onderhielden ons over de toonkunst, zonderbare gedachte, oorzaak (reden) hebben, afsterfden (afstierven), die hem lijkent (gelijkt) enz. enz.
Wat nu het boek zelve aangaat, het is zonderling (niet zonderbaar), dat de man, die het lezen der romans schadelijk noemt, evenwel zelf eenen roman schrijft. Doch blijkbaar geschiedt dit alleen, om alzoo te beter gelegenheid te vinden tot het maken van scherpe aanmerkingen
| |
| |
op het Protestantismus, op het Nut van 't Algemeen, op de Letteroefeningen, op gematigde Katholijken, enz. Wij willen de waarheid betrachten in liefde, maar schromen geenszins ons oordeel te zeggen over dit voortbrengsel, en durven den schrijver verzekeren, dat hij zijn doel niet zal bereiken, wanneer hij met dit zijn geschrijf proselyten meent te maken, en de Protestanten in het algemeen met zijnen denkbeeldigen eduard, die weinig karakter heeft, gelijk stelt. Aan onze lezers deelen wij den hoofdzakelijken inhoud des romans mede, die betrekking schijnt te hebben op de woelingen, welke ginds en elders, ook onder onze landgenooten, door zekere welbekende personen veroorzaakt worden.
Eduard, een bedorven kind der weelde, Amsterdammer van geboorte, student in de Regten te Leiden, leefde aldaar zeer los, begon, op aanraden zijner moeder, verkeering met de rijke carolina, stelde dit meisje, dat hem beminde, te leur, en verliefde op de schoone emilia. Om in het bezit van deze te geraken, studeerde hij tot Predikant, doch werd teleurgesteld door zijne tweede minnares, die kon besluiten, hart en hand aan eenen nog eenigzins nabestaanden, een jong Officier, te schenken. De student verneemt, wat er gaande is, ijlt te paard naar Zomerdaal, doch komt te laat. Emilia is met haren nieuwen minnaar vertrokken. Eduard ontdekt vervolgens, dat zij naar het landgoed eener tante in den omtrek van Maastricht gereisd zijn. Als een razende spoedt hij daarheen, verschuilt zich in een boschje, loert verraderlijk achter een' boom, ziet emilia aan den arm des Officiers wandelen, loopt waanzinnig op haar los, roept schuimbekkend, en lost de pistool op haar. Emilia valt; doch alleen haar geleider is aan den linker arm getroffen. Ook het tweede schot mist - en eduard neemt de vlugt. Hij dwaalt en komt laat in den avond aan het eenzaam verblijf des Kluizenaars van den St. Pieters-Berg, die hem herbergzaamheid bewijst en vooreerst eene schuilplaats aanbiedt.
Ieder gevoelt, dat deze inkleeding alleen moet dienen,
| |
| |
om belangstelling op te wekken, en den vromen Kluizenaar het zoogenaamde Katholicismus te doen verheffen en aanprijzen, ten nadeele van het Protestantismus. Na het vertrouwen des verbijsterden jongelings gewonnen te hebben, doet hij eduard zijne geschiedenis verhalen, en deelt denzelven vervolgens zijne aanmerkingen mede, waaronder eenige, de werking der driften en hartstogten betreffende, door elken menschenkenner, hij zij Roomsch of Onroomsch, beaamd zullen worden. Doch wil de schrijver te kennen geven, dat het Christendom alleen in Roomsche vormen de kracht heeft, om het verstand waarlijk te verlichten en het hart te veredelen, zoo moeten wij van hem wel zeer verschillen, en meenen ons zelfs op de geschiedenis der jongste dagen te mogen beroepen. Zonderling luiden, bl. 64, de volgende woorden: en de mensch, het evenbeeld zijns scheppers, is reeds van zijne geboorteuur aan tot eene mindere dierlijke volmaaktheid, dan gene gedoemd. Iets verder lezen wij: Reeds in het kind ontwaart men, in de slijfhoofdige hoovaardij, het zaad van ketterij en hare onscheidbare gezellen, oproer en vervolging. Van welken kant komen thans oproerige woelingen? en wie waren steeds de vervolgers van andersdenkenden? - De schrijver zegt, bl. 70: Waarlijk het is eene hemelsche Godsdienst, die met eenen traan de straffende hand des Eeuwigen kan ontwapenen, en met eenen zucht den verworpeling tot gunsleling kanverheffen. Ons leert jezus christus: Niet ieder, die zegt, Heere! Heere! maar die doet, enz. - Dan volgen eenige aanmerkingen (bemerkingen, volgens den schrijver)
over de eenzaamheid. Eduard, teleurgesteld in zijne liefde, wil zich geheel afzonderen van de menschen. De Kluizenaar spreekt hem tegen, en zegt onder anderen: kan wel eene luimvolle scheuring van de zamenleving het verzuim dezer (maatschappelijke) pligten wettigen? Na een weinig over de voordeelen en nadeelen der eenzaamheid (of van het monnikenleven) gekeuveld te hebben, verandert de grijsaard eensklaps van toon, schijnt alle zijne zachtmoedigheid te verliezen, en
| |
| |
(hier komt de aap uit de mouw kijken) vaart zeer hevig uit tegen Mr. n. sinderam, dien hij een Voorzitter van den verlichtingswinkel en een hetzij dommen, hetzij vuilaardigen verlichtings-komediant, Voorzitter van de Maatschappij van het zoogenaamde Nut van het Algemeen noemt. Waarom? Omdat de Heer sinderam in eene Redevoering gezegd heeft: Spreekt niet van Kluizenaars, die afgezonderd van de wereld, geheel voor zichzelven leven, enz. Maar de schrijver heeft zelf, op de voorgaande bladzijde, zijnen Kluizenaar de volgende woorden in den mond gelegd: Daarenboven behoeft men in de wereld noch den Demokrict, noch den Herakliet voor te stellen (te vertoonen, zegt men in goed Nederduitsch). Is de wereld bedorven, wel nu, dan is het eene verdienste, zich met den stroom niet mede te laten slepen; en de goede maakt zich dubbeld verdienstelijk met het kwaad het hoofd te bieden. Verschilt deze aanmerking in het zakelijke wel zoo veel van die des Heeren sinderam? Dat monniken en kloosterlingen, in zekere omstandigheden, veel goed gedaan hebben, erkennen wij gaarne; maar dat het kloosterleven ook aanleiding tot veel kwaad heeft gegeven, en bij algemeenwording des Christendoms oneindig meer schade dan nut doet, houden wij voor ontwijfelbaar. Doch Pater hieronymus wilde slechts de gelegenheid aangrijpen, om zijne gal uit te spuwen, en schimpende aldus te besluiten: Na deze les, wordt (word) Voorzitter van uwe Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, en, geloof mij, gij zult door onzinnige logentaal, door dom vooroordeel en blinde dweepzucht, de
barbaarschheid der onverlichte middeleeuwen niet meer beschamen.
Dan volgt een nieuw opschrift: Kloosters en andere Godsdienstige Inrigtingen en Gestichten. Te weten, eduard, wien de schrijver, tegen alle waarheid aan, op bl. 92 doet zeggen: wij Protestanten lezen de schriften onzer tegenpartij immers bijna niet, - de onbeduidende eduard doet opwerpingen (maakt tegenwerpingen), ofschoon hij een weinig te voren de een- | |
| |
zaamheid meer, dan Pater hieronymus kon goedkeuren, had geprezen; en nu hoorde de Kluizenaar zijne aanmerkingen tegen de eenzaamheid, zonder dezelve te onderbreken. De jongeling, brandend van ongeduld, wachtte de oplossing zijner bewijsredenen van den grijsaard af. Eindelijk brak de oude man zijn slilzwijgen, en hij sprak met zachtaardigheid. - Zoo althans staat letterlijk in het boek; maar, welk eene zachtaardigheid! - De Kluizenaar spreekt, namelijk, vervolgens alleen, en geeft eene zoogenaamde wederlegging, die verre het grootste gedeelte des werks uitmaakt, en in eene taal, waarvoor ieder eenigzins beschaafd mensch zich schamen zoude, de lafste en hatelijkste uitvallen tegen Protestanten, Filozofen en liberale Katholijken bevat; terwijl het geheel eene lofrede op Kloosters, Monniken en Nonnen moet zijn. Wij achten het onnoodig, de grove lasteringen en onwaarheden, hier voorkomende, te wederleggen. Een schrijver, die tot zoodanige middelen van verdediging zijne toevlugt neemt, schijnt zelf de zwakheid zijner zaak te gevoelen, en, dien ten gevolge, zelf het geweld der driften niet te kunnen wederstaan. Een man, die bl. 99 betuigt, eene reeks van jaren, in allerlei gewesten, in allerlei betrekkingen met den Protestant verkeerd te
hebben, hem onder den dekmantel van geloofsgenoot (ei! ei!) te hebben leeren kennen, als zoodanig zijne protestantsche bijeenkomsten bijgewoond, zijne voornaamste schriften gelezen te hebben, en evenwel zoo raast en tiert, zal aan het Protestantismus weinig nadeel toebrengen, en bij de verstandigen en gematigden onder zijn eigen Kerkgenootschap niet veel goekeuring vinden. Pater hieronymus zegt, bl. 101: Bellarminus alleen was genoeg om de geheele Hervorming te verpletteren. Evenwel bestaat het werk der Hervorming nog, na verloop van drie eeuwen! Op bl. 106 verzekert hij, dat de predikant en de leeraar in hun hart overtuigd zijn, dat hunne leer bedrog, en hunne redevoering schimptaal is. Hoe zou het hem smaken, wanneer wij deze bewering terugkaatsten, en de- | |
| |
zelve op de Roomsche Geestelijkheid toepasten? Maar de man blijft het bewijs schuldig. Trouwens, hij schaamt zich niets. De Inquisitie was, volgens zijn zeggen, noodig, om voor het vergieten van burgerbloed te waken! en de Sint Barthelsnachten moesten vervolgende Protestanten beteugelen!!! Aan de Protestanten en hunne leerlingen, de Filozofen, wil hij de gruwelen der Fransche Omwenteling wijten; en evenwel moet hij, bl. 136, bekennen, dat de Protestanten van Zwitserland, Duitschland, Holland en Engeland de uitgewekenen grootmoedig hebben opgenomen, en milddadiglijk in hunne behoeften voorzien. Welk eene tegenstrijdigheid in hetzelfde werk! Zoo wordt, bl. 88, onder eene menigte Protestanten en Filozofische
vrijdenkers ook erasmus genoemd, bl. 174 dezelfde erasmus onder de Kerkvaders geteld, en bl. 213 is de beroemde erasmus de Godspraak der Hollandsche Protestanten. Doch dit neemt de schrijver zoo naauw niet, die hobbes en de la mettrie, benevens condorcet, onder de wangedrogten der Fransche Revolutie opnoemt. Schandelijk is de spotternij op bl. 252, waar van den Predikant gezegd wordt, dat hij, qua Predikant, geene heiligere bedieningen uitoefent, dan ieder leeken (leek) des noods zoude kunnen uitoefenen, eene preek declameren en de honneurs bij het nachtmaal doen.
Wij onthouden ons opzettelijk van aanmerkingen op deze en dergelijke uitvallen. Hij, die niet weder schold, wanneer Hij werd gescholden, heeft ons dit voorschrift gegeven: Alles, wat gij wilt, dat u de menschen zouden doen, doet gij hun ook alzoo. - Plaatsgebrek verbiedt ons grootere uitvoerigheid. Doch onze lezers zullen uit het medegedeelde genoeg ontwaren, hoe zeer de zoogenaamde Vriend van Waarheid en Godsdienst zelf nog door vooroordeel en geweld der driften zich laat slingeren.
Hij is zeer verbitterd op mosheim (latere werken van Protestanten over de Kerkelijke Geschiedenis schijnt hij niet te kennen), en beschuldigt dien van kwade trouw, ofschoon hij zelf moscheim niet ter
| |
| |
goeder trouw aanhaalt. Zoo beroept hij zich ook op sander, waar deze iets goeds van monniken en kloosters zegt, maar verzwijgt het overige. Nog schrijven wij, om den geest des boeks te doen kennen, over, hetgene, bl. 96, (de schrijver weet, met welk doel!) eduard in den mond gelegd wordt: De Koning (onze Koning) heeft als politiek opperhoofd en krachtens de Grondwet het regt om den Godsdiensten zulke vrije uitoefeningen voor te schrijven, als hem goeddunkt, en zelfs het regt om deze vrijheid met geweld (de woorden zulke, hem goeddunkt, vrijheid en geweld zijn in het oorspronkelijke cursief gedrukt), ja tegen de solemneelste belofte zelfs, te bepalen. En bl. 262 vindt men deze opmerkelijke woorden, die letterlijk aldus gedrukt zijn: Het zijn Katholijken, de vreedzame inwoners van dit rijk, die midden in alle Protestantsche vervolgingen en proefmiddelen tot hunne verdelging, tijdens meer dan eene eeuw zoo ruimschoots aangewend, - zonder, tot nu toe, wraak, bloedige wraak over de Protestantsche tolerantie te nemen, - nu reeds eeuwen de lasten van het land betalen enz. enz., zonder er de evenredige voordeelen van te genieten. Is het niet, alsof men hier een' der beruchte Petionairen hoort lasteren en razen?
Alhoewel het op den titel niet gezegd wordt, blijkt aan het einde des boeks, dat wij een tweede Deel van dit bejammerenswaardig geschrijf te verwachten hebben. Ook belooft de schrijver, in zijn voorberigt, eenen bladwijzer op het einde, die hier niet is te vinden.
Hetgene bilderdijk onlangs aan le sage ten broek schreef, mag men ook dezen kampvechter toevoegen: Lees en word wijs!
|
|