ten, wat hij in die Leerrede hebbe te wachten? Het is wel zoo, dat uit de naastvoorgaande woorden blijkt, dat hier wordt bedoeld opgaaf der redenen, om welke de schare Jezus zoo gaarne hoorde. Maar worden deze bedoeld, hoe lam komt dan die staving hier achteraan! - Ook op de verdeeling bij de eerste Leerrede hebben wij eene aanmerking; deze namelijk, dat het overbodig is, na eenige uitspraak des Bijbels te hebben toegelicht, die uitspraak dan nog als waarheid te doen kennen. Hier hebben wij het oog op hetgeen van der gon schrijft bl. 3: ‘Ik zal eerst, na eene korte toelichting der woorden, u Salomo's schrijven als waarheid doen kennen.’ Daar Salomo in den Prediker als wijsgeer spreekt, kan dit er misschien nog door, omdat het Evangelie toch nog iets anders is, dan de inhoud van dit wijsgeerig boek.
Doch ook bij de Leerrede over Rom. VIII:24a. vinden wij hetzelfde: ‘Ik zal in het eerste deel mijner rede de waarheid, welke de tekst leert, trachten te staven.’ De taal eens Apostels heeft zoo iets niet noodig. Zijn gezag als Apostel is voor hetgeen hij zegt staving genoeg. Bij zulke uitdrukkingen, welke men wel meer hoort, toont men weinig te denken. Alleen moeten de woorden des Bijbels worden opgehelderd; dan staan zij vast, ook zonder eenige nadere staving. Eenvoudiger zou het plan zijn, bij hetwelk dit geheele hoofdstuk zulk eene uitmuntende dienst bewijst. 1o. Opgaaf van de hope, welke Paulus heeft bedoeld. 2o. Aanwijzing van het geluk, dat in die hope gelegen is. Bij welk laatste stuk Paulus, geheel het hoofdstuk door, genoeg laat zien de grootheid van het geluk, dat hij inwendig smaakte.
Hetgeen wij hebben aangemerkt, deelden wij geenszins mede, om den Eerw. van der gon van de uitgaaf eens tweeden bundels af te schrikken. Misschien raadt hem het gunstig onthaal, dat deze Leerredenen bij het godsdienstig publiek ontvangen zullen, die uitgaaf al spoedig aan. - Wij voor ons wenschten wel, dat de Leerredenen wat minder gelezen, wat meerder gehoord werden.