schen overlaat; maar tegen geslacht, getal en naamval moest niet zoo veel en zoo grof gezondigd zijn. Hier volgen eenige aanhalingen ten bewijze: Uitspanningen zijns jongelingschaps. Maar zoo nu eens de verheerlijkten vader, dáár boven bewustheid had, aan het lot van hen dien hij achterliet, en ook daar niet ophield, voor hun te bidden? Een bezock aflag. (Dit aflag, in plaats van aflegde, komt meermalen voor.) Beschouw hem (den dood) als eene(n) liefelijke(n) bode. Hij wees
menig uithuizig vermaak van de hand, om in de(n) gezellige(n) kring, onder zijne bloedverwanten door te brengen, of aan zijne letteroefeningen te wijden (wat?). Er bestaat echter, onder onze meisjes, eene soort van schepseltjes, die waarschijnlijk het getal der oude vrijsters, tot eene hoeveelheid die doen aangroeijen, gelijk, aan het getal der sterren in den melkweg. Het is in een werk voor jongelingen minder gepast, in het breede over zulke jonkvrouwen uit te weiden, doch wij moeten er toch iets van zeggen, om hen hunne belagchelijkheid onzen jongelingen te doen kennen. Ik lag er knoopen op.
Voor eigenlijke drukfeilen houden wij, bl. 96: gesprek met borger, in plaats van over; bl. 119: gekielhaakt voor gekielhaald, en bl. 273: joan de with voor jan of johan de wit; maar was het niet een gezegde van huig de groot, wat hier aan de wit wordt toegeschreven? De bijzonderheid, bl. 325 aangaande Prof. borger vermeld, zouden wij liever gemist hebben. Dat zeggen der boerin is wel in den geest des landaards; doch waartoe dit hier? en waartoe ook een brok uit een minneliedje van gijsbert japiks aangehaald? Dat baarland, die een beschaafd jongeling moet zijn, ten wilgen bij de(n) kraag pakte, en over den grond smakte, onder het uitspreken der woorden: ‘Leg daar doemeling,’ beviel ons niet. Ook zouden wij zeer twijfelen, of de man, bij het lezen of studeren, ligter van het regte spoor afdwaalt, dan de jongeling - en of de jongeling ook hierin boven den man vooruit heeft, dat hij (jongeling) toetst wat hij leest aan de regelen van gezond verstand, en ter zijde legt, wat voor hem onbegrijpelijk is: het tegendeel zal misschien meermalen plaats vinden. Stoppelen kunnen, als zoodanig, niet groeijen, maar blijven na den oogst op den akker over.
Het spijt ons, zoo veel te hebben moeten aanmerken, daar het werk, om deszelfs heilzame strekking, allezins is aan te prijzen, en niets bevat, dat de verbeelding te zeer opwindt, of gevaarlijk voor goede zeden geacht zoude moeten worden. Belangrijke zaken schijnen in belangrijkheid nog te winnen, wanneer taal en stijl aan de waardigheid des onderwerps beantwoorden.