Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLevensgeschiedenis van Jezus, door Joh. Jakob Hess. Naar de achtste, door den Schrijver op nieuw bearbeide Uitgave, uit het Hoogduitsch vertaald. Iste en IIde Deel.(Vervolg en slot van bl. 156.)
Veel kunnen wij voorbijgaan van hetgene hess, minder tot onderscheiding dezer latere uitgave, dan wel tot verdediging van zijne volharding bij zijne Christelijke gevoelens omtrent jezusGa naar voetnoot(*) en diens hooge zending, | |
[pagina 197]
| |
alsmede ten aanzien der wijze van Schriftverklaring, zijns oordeels alleen proefhoudend, hier aanvoert. Daarentegen brengt ons bestek mede, dat wij nog, ten slotte, het volgende, met eenige bekorting, mededeelen, waar de Schrijver, de misvorming des Bijbels, en van menige plaatsen der Evangeliegeschiedenis, op het oog hebbende, verklaart, dat ‘hij zich bij eene zoo rijke stoffe des verhaals alleen tot het mededeelen der resultaten van zijne nasporingen bepalen moest, en den verhaaltoon niet te dikwerf afbreken durfde met ophelderende opmerkingen of oplossingen van twijfelingen. Meermalen (gaat hij voort) liet zich in het verhaal zelve datgene invlechten, hetwelk strekt om de eene of andere bedenking weg te nemen. Met vele aanmerkingen wilde hij deze laatste uitgave evenmin als de vroegere overladen; maar hij vond zich gedrongen door onderscheidene gronden, om vele zaken uitvoeriger en meer ontwikkeld te verhalen. De redenen echter onzes Heeren, b.v. de bergrede, de gesprekken, verschijnen hier niet meer in zulk eene uitvoerige, omschrijvende gedaante.’ - | |
[pagina 198]
| |
‘In kortheid (trouwens), bestemdheidGa naar voetnoot(*) en het krachtvolle der uitdrukking, en in het mijden van den toon des Lofredenaars, gaan de Evangelisten zelve met hun voorbeeld voor. - Omtrent onderwerpen, die uit de Oudheden, uit de Staatsgeschiedenis, Tijdrekening, Natuur- en Volkenkunde verklaard willen zijn, treft men in deze uitgave iets meer uitvoerigs aan. Aanhalingen, | |
[pagina 199]
| |
waar zij niet volstrekt noodig waren, zijn spaarzaam bijgebragt. Bij het laatste Deel is men van voornemen een tijdrekenkundig overzigt van dit tijdperk er bij te voegen. - Ook wordt er somwijlen acht genomen op Apocryphe opgaven; doch zij worden niet zoo ineengevlochten met hetgeen uit de echte Oorkonden blijkbaar is, alsof zij van eene gelijke waarde waren. Het een en ander van dezen aard zal in de Bijlagen van het laatste Deel het geschiktste plaats vinden, waar dan bij hetgeen de vroegere uitgaven bevatten nog het een en ander gevoegd kan worden.’ Aan het einde zijner schoone Voorrede toont nog de waardige Grijsaard, op gronden uit de Kerkgeschiedenis, aan, dat, gelijk het Ongeloof daarop uit is, om het gezag der Gode waardige wonderen, in de Evangeliën verhaald, te ondermijnen en te vernietigen, zoo ook het Bijgeloof daardoor veld winnen moet, indien deze beslissende teekenen der tusschenkomst des Allerhoogsten verlaagd worden en gelijk gesteld aan de Mythen en sprookjes der duistere eeuwen. Ja! zoo ten laatste zoude er een Christendom overblijven zonder christus, de mensch moeten rondzwerven in eenen mystischen doolhof, beroofd van allen troost, van zekere uitzigten op Gods genade, en van de vaste hoop op zaligheid en eeuwig leven; waarheden, die geene Wijsbegeerte ooit leerde, of leeren kan, maar die jezus, en zijne verrijzenis, in vollen dag gesteld heeft. In dit vertrouwen leefde en stierf hess, als zijne voorgangers, die in den Heere ontsliepen; en wij zijn overtuigd, dat, onverminderd de waarde van zijne andere geschriften, dit zijn Lievelingswerk rang behouden zal onder de Apologiën voor onze Godsdienst, zoodat zijn naam overblijve bij een Christelijk nageslacht, op welks voortgaande verlichting de Grijsaard met blijde verrukking staarde. Ons verslag loopt hiermede ten einde. Vermits bij deze laatste uitgave de vroegere leiddraad der tijdsorde stiptelijk van den Schrijver gevolgd is, ontmoet men | |
[pagina 200]
| |
hier geen geheel nieuw Hoofddeel, maar zijn daarentegen de kortere en meer uitvoerige Bijvoegselen menigerlei en van onderscheiden inhoud. Doorgaans vereenigen wij ons gaarne met zijne aanmerkingen, toelichtingen der Schrift, en gevoelens; hoezeer wij ook nu en dan niet geheel met hem overeenstemmen, wel eens verschillen. Met eenen afgestorvenen nogtans lust ons geen redetwist, en voor anderen kon het, na lezing van tegenbedenkingen, raadselachtig blijven, aan welke zijde de waarheid ligge; wij veroorloven ons hierom slechts eene nootGa naar voetnoot(*) te plaatsen. Ten slotte mogen wij echter niet | |
[pagina 201]
| |
in gebreke blijven, den Eerw. munting onzen opregten dank te betuigen voor het overbrengen van dit werk des zaligen Grijsaards in onze moederspraak, ja ook voor het verrijken dezer uitgave met eenen schat van aanteekeningen, die van zijne belezenheid en kunde vereerend getuigenis dragen. Wij hopen, dat hij het begonnen werk voortzetten, en weldra gelukkig zal mogen voleindigen. Ondertusschen, daar de naauwe verwantschap van het Hoogduitsch met onze taal de moeijelijkheid, om in zuiveren Nederlandschen stijl en tevens getrouwelijk te vertolken, vermeerdert, wenschen wij, dat hij zich langzaam te dezen haasten, en tevens den wenk, hem daartoeGa naar voetnoot(*) van ons gegeven, ten goede duiden moge. |
|