Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 157]
| |
De Heer deleuze, bekend door meer andere werken over het zoogenoemd Dierlijk Magnetismus, onder anderen door zijne Histoire critique du Magnetisme animal, schreef dit boek met het oogmerk, om te dienen tot handleiding voor de zoodanigen, die, door talrijke bewijzen van het wezenlijk bestaan van de werkkracht van het Magnetismus overtuigd, de middelen verlangen te weten, welke zij moeten aanwenden, om er gebruik van te maken. Het is derhalve als 't ware een handboek voor deze kunst, waarin, na het voorafzenden van algemeene beginselen, de geheele wijze van aanwenden, de hulpmiddelen, voorzorgen, kundigheden, met één woord alles, wat in de magnetische praktijk valt op te merken en in acht te nemen, behandeld wordt. Van het uiterst aanbelang is het, in zulk eene handleiding juist en naauwkeurig de gevallen en omstandigheden op te geven, waarin het middel, dat men aanprijst, te pas komt. Want niemand zal in onzen tijd nog dwaas genoeg zijn, aan een universeel geneesmiddel geloof te slaan. Althans de Schrijver is er verre af van zulks met betrekking tot het zijne te willen beweren. Men verlangt dus billijkerwijze eene naauwkeurige opgaaf van de ziekten, waarin hetzelve niet alleen veilig, maar ook met hoop op goed succes kan worden gebezigd. Heeft nu de Schrijver aan dat regtmatig verlangen voldaan? De Lezer oordeele. - Men kan zich, zegt hij van het Magnetismus, in ligte en nieuwe ongesteldheden daarvan bedienen. Wat zijn die ligte ongesteldheden? Het antwoord is: eene plaatselijke pijn, eene kneuzing, eene zinking, een toevallig ongemak, eene ligte kwetsuur, eene verstuiking, eene rhumatieke pijn, eene maagkwaal, eene versmoring en zoo vervolgens. Men heeft niemand noodig te raadplegen (leest men verder); het is genoeg, dat de kranke het begeert. Men gaat er zoo lang mede voort, als men nuttig oordeelt; en indien men geene gelukkige slotsom van dat alles verkrijgt, verwondert men zich niet, dat men niet | |
[pagina 158]
| |
geslaagd is, en men hoopt, een andermaal gelukkiger te zijn. En nu de arme patiënt, Mijnheer deleuze? Wel, hij heeft het immers begeerd; het is genoeg. Maar het zij mij vergund te vragen: wat zijn die plaatselijke pijnen, die toevallige ongemakken, die maagkwalen, die versmoringen, die gij ligte ongesteldheden noemt? Hier zwijgt de Heer deleuze, en er is geene mogelijkheid tot de minste, maar eenigzins waarschijnlijke gissing. Waarlijk, lieve lijders! ik zou u raden, liever bij een verstandig Arts te gaan, dan in zulk eene loterij te spelen, en daarbij te risquéren, dat het gunstig oogenblik verstreken was, om de gevolgen van die ligte ongesteldheden te verhoeden. Maar laat ons zien, of ons in het vervolg eene zekerder kans beloofd wordt. Er zijn twee hoofdklassen van ziekten, zegt de Schrijver, hevige en slepende. In de eersten raadt hij ons, den Geneesheer in te roepen. Deze handele, en als hij verstandig is, zal hij 't niet kwalijk nemen, dat de Magnetiseur de handen over den kranke brenge met de begeerte om hem te genezen. Doet het geen goed, het doet geen kwaad; misschien is er dan voor den laatsten ook nog een broodje aan te verdienen. In de hevigste ziekten heeft men dikwijls gezien, dat door het Magnetismus de zenuwtrekkingen, de kramp, aanvallen van pijn bedaard, het hoofd los gemaakt (?), aan den toestand van slaapziekte een einde gemaakt werd; terwijl hetzelve heilzame crises te weeg bragt, en den kranke in staat stelde, om de door den Geneesheer voorgeschrevene geneesmiddelen in te nemen, waartoe hij te voren ongeschikt was. Bij groote neerslagtigheid, als de zieke naauwelijks adem kan halen, kan een uur magnetiserens hem opbeuren, nieuwe krachten geven en een gevoel van welvarendheid, zoodat hij zelfs om voedsel vraagt, dat men hem dan niet moet weigeren. Maar het mag u niet verwonderen, als het niet gebeurt. - Tot nog toe zijn wij door de min of meer dubbelzinnige uitdrukkingen in het onzekere, wanneer wij het Magnetismus met volkomen vertrouwen durven aanprijzen. Wij komen nader. De Schrijver noemt ons | |
[pagina 159]
| |
koorts. Deze doet hetzelve bedaren. Dus als zij hevig is? Ja, maar niet al te hevig; want dan weêrstreeft zij de werking. En hoe dan in hevige koortsen, als het bedaren ons meest te stade komt? Hier komt juist ter snede de raad van een' Geneesheer, in eene noot opgeteekend, om zijne handen alvorens in azijn en water te doopen. Maar nog beteren troost ontvangen wij in de volgende zinsnede. Er is geen twijfel aan, of het Magnetismus werkt in de zwaarste ziekten met de meeste vaardigheid en nadruk. Het is in die soorten van ziekten, (te weten in de zwaarsten) dat het waarlijk wonderwerken doet. Doch spoedig wordt ons die troost voor een goed deel weder ontroofd. Het werkt niet altijd. Maar, (wij halen weêr adem) eens aan het werken zijnde, verhaast het den loop der ziekte; het ondersteunt en ontwikkelt de krachten, welke de Geneesheeren geneeskrachten noemen; het brengt spoedig de crises te weeg, die de genezing moeten bepalen. Ach, mogt het dan maar aan het werken komen! Onder de ziekten, waarin het verder hulp bewijst, noemt de Schrijver de rotkoorts en andere kwaadaardige koortsen. Niet in sterke ontsteking. Evenwel lezen wij van zekere ontstekende ziekten, die haren zetel in de voornaamste ingewanden hebben, waarin het wonderen zou kunnen uitwerken, en van vele voorbeelden, die bewijzen, dat het spoedig het (de) pleuris heeft genezen. Wederom lezen wij van zware ziekten, door het Magnetismus alleen spoedig weggenomen, waarbij tot voorbeeld een cholera wordt aangehaald. Men moet evenwel niet in alle dergelijke gevallen dezelfde uitkomst verwachten. Er is echter eene voorname reden, om het Magnetismus in de hevigste ziekten aan te wenden; zij is deze, dat het spoedig het evenwigt kan herstellen, terwijl men zeker is, dat het geene schade kan doen, wanneer het op eene gepaste wijze wordt in het werk gesteld. Ja, het kan zelfs het leven opwekken op het oogenblik zelve, waarop het scheen te worden uitge- | |
[pagina 160]
| |
bluscht. Dan, volgen wij den Schrijver bij de beschouwing der slepende ziekten. De kranke heeft eene meer of min verouderde ziekte. Hij heeft geneesmiddelen gebruikt, of ze nog niet gebruikt. In het eerste geval roept gij geen Doctor, maar begint met magnetiseren, en gaat daarmede eene maand voort, ten zij de symptomata erger worden. In het laatste stelt gij de medicamenten ter zijde, geeft uwen lijder daarvoor gemagnetiseerd water, en beproeft almede de magnetische kuur. De overige gevallen, hier aangeduid, zijn: zeer zware oude ziekten, waarvan de grondoorzaak en hoofdzetel niet wel bepaald zijn, kwijnende ziekten, die van het lymphatisch gestel, waterzucht, verstoppingen der ingewanden; in deze laatsten kan het soms gevaarlijk zijn en den kranke spoediger doen sterven; voorts scrosuleuze, niet overgeërfde ziekten, in slepende koortsen van een' zenuwachtigen aard, kortademigheid, langdurige braking, zenuwziekten, doch niet altijd, de vallende ziekte, verlamming, een beginnend knoestgezwel, maagkwalen uit zwakte, hoofdpijn met koude aan de voeten, rhumatisme, scheurbuik, oogziekten, oogontstekingen (doch niet bij hoogeren graad of een gebrek in het zintuig), kinderziekte, roodvonk, windpokken, schurft, bij kinderen in mismaaktheid door Engelsche ziekte en verkorting van het been. (?) Moeijelijk is het, in die opeenstapeling van kwalen eenheid te vinden, en zich eenig klaar begrip te vormen van den aard van dit wondermiddel. Nogtans moet men aan hetzelve niet te veel toeschrijven. Niet zelden brengt het alleen voor een' tijd verligting aan, als de aandoening in een orgaan zekeren graad bereikt heeft, als de ziekte met het ligchaamsgestel in verband staat, van een gebrek in het bloed voortkomt, of voornamelijk de zenuwen aantast. Men ziet, de voorzigtige Schrijver neemt veel terug, wat hij te voren gegeven had. Welke is die zekere graad, die eene aandoening niet bereikt mag hebben, om geneeslijk te zijn? Welke zijn die | |
[pagina 161]
| |
ziekten, die met het ligchaamsgestel in geen verband staan? Hoe zijn wij zeker, dat de ziekte uit geen gebrek in het bloed voortkomt? Vraagt gij: is het Magnetismus goed in zenuwziekten? Het antwoord is ja, zoo zij maar de zenuwen niet voornamelijk aantasten. Gij zijt huiverig, om in die onzekerheid van het middel gebruik te maken. Gij begeert het nader te leeren kennen. Wel nu, hebt gij niet een' zieken hond of een ziek paard? Beproef het daarop; want het werkt op huisdieren nog zekerder, bestendiger, krachtdadiger, dan op den mensch. Welligt brengt gij daardoor het dier over in een hooger leven, in clairvoyance; zeker althans bewijst gij hetzelve eene weldaad, door zijn lijden te verligten, en met dieren te genezen, doet men dikwerf eene groote dienst aan menschen. Intusschen begeert misschien de een of ander meer stellig te weten, wanneer het Magnetismus al dan niet gebruikt moet worden. Nieuwe zwarigheid! Raadpleeg den Geneesheer, zegt deleuze. Neen, zegt meijer (aan wien wij deze Hollandsche uitgave verschuldigd zijn); die weet er niet van; raadpleeg den Magnetiseur. NB. De Heer meijer is gepatenteerd Magnetiseur, maar geen Doctor, en gelooft ook, dat een boer meer aanleg heeft om een goed Magnetiseur te worden, dan een kundig Doctor. Is hij zelf ook bouwman geweest? De Heer deleuze wil; dat men eenen somnambule slechts voor éénen lijder 's daags raadplegen zal. De Heer meijer beweert het tegendeel, hebbende hij er een, dien hij dagelijks zelfs tot voor zes lijders kan raadplegen. Maar dit is ook eene witte raaf. Nog geeft deze laatste den raad, bij zenuwtoevallen altijd dadelijk gebruik te maken van het Magnetismus, zonder daarvoor eerst de hulp des Geneesheers in te roepen. Ongetwijfeld met uitzondering van die, waarin de zenuwen voornamelijk zijn aangetast? Of heeft de Heer deleuze het hier alweêr mis gehad? Nog altijd dobberen wij, niettegenstaande de lezing van dit praktisch Onderrigt, in onzekerheid omtrent de | |
[pagina 162]
| |
praktijk van het Magnetismus. Wij slaan des Schrijvers Histoire critique na; maar ook daar vinden wij even weinig kritiek, als in dit werkje. Wij doorzoeken andere boeken over het Magnetismus, maar stuiten overal op tegenstrijdigheden en wederspraak. Behoort het tot de natuur- of zielkundige verschijnselen? Beide gevoelens hebben onder de Magnetiseurs hunne voorstanders. Is het waar, dat men, om het uit te oefenen, een goed zedelijk mensch behoort te zijn; van waar dan die buitengewone kracht in menschen, die van de zijde hunner zededelijkheid juist niet zeer uitblinken? Brengt het den mensch in een hooger bovenzinnelijk leven; van waar dan die zinnelijke produkten, en dat verbod van deleuze aan mannen, om het Magnetismus bij vrouwen aan te wenden? Vordert het vooral Christelijke liefde; waarom was het dan, van zijnen aanvang af, zoo vaak een middel van beurzensnijderij? Theoretisch beroept men zich op een zenuwvocht, op een aether, op een zenuwdampkring, op harmonie, sympathie, - duistere zaken; ook op reil's hypothese en de proeven van humboldt, aan welke toch ritter weder eene geheel andere uitlegging gegeven heeft. Praktisch haalt men de ondervinding aan, en brengt zeker treffende gevallen voor den dag; maar, als men die allen met het kritisch oog van den schranderen pfaff leert bezien, begint men weêr te twijfelen. Als wijders het gezag van groote namen ons zou doen overhellen, dan weêrhoudt ons de gedachte, dat velen dier mannen er vroeger anders over oordeelden; dat zij wederom van gevoelen kunnen veranderen, waarvan het niet aan voorbeelden hapert. Hufeland, om er een' te noemen, een man van groote auctoriteit, dien de Magnetiseurs gedurig als getuige voor hunne leer doen optreden, koesterde vroeger niet zoo gunstige denkbeelden omtrent dezelve. En, om dit in het voorbijgaan op te merken, de groote opgang, welken vóór eenige jaren het Magnetismus maakte, schijnt in Duitschland althans veel verminderd te zijn. Dit is zoo het lot van vele geneesmiddelen geweest, en wien is het onbe- | |
[pagina 163]
| |
kend, welk een' verbazenden invloed de mode ook op de geneeskundige theorie en praktijk uitoesent? Veel van zijnen opgang in het modeziek Parijs had mesmer aan dezelve te danken; en toen het Mysticisme meer en meer veld won, was het toen wonder, dat het Magnetisme niet alleen bij vrouwen en geestelijken, deszelss ijverigste kampioenen, maar ook onder alle standen en kringen grooten bijval vond? Nu kregen de monsterachtigste vertellingen en grillen gereeden ingang. De wonderen werden altijd grooter en ongeloofelijker. Het was alsof de Middeleeuwsche nacht den geest der menschen nog eens benevelde, alsof de oude tooverkunsten herleefden. Men zag eene tweede medicina magica geboren worden. De geest der voorzegging was weêrgekeerd. Er ontbraken slechts brandstapels en vervolgingen, om de oude heksenhistoriën vernieuwd te zien, of de bezetenen van den ouden dag nogmaals te aanschouwen. Met wat al tuig van bijgeloof en onzin werd het Magnetismus opgesmukt! Hoe veel tijd en arbeid zal er noodig zijn, om het van dien smuk te ontdoen! Ongelukkig, dat het zoo dikwerf in slechte handen viel. Zoo lang bekwame, onpartijdige en onbevooroordeelde Geneeskundigen zich die zaak niet aantrekken, zal zij onbeslist en duister blijven. Alleen een gestreng onderzoek kan het verborgene aan het licht brengen en de waarheid van de logen zuiveren, het klatergoud der kwakzalverij van de echte munt der wetenschap afscheiden. Tot zoo lang blijft het onzeker, wat men van het zoo veel gerucht makend Magnetisme te denken hebbe, en zal de bezadigde, verstandige man zijn oordeel over zulk eene geheimenis opschorten. Want, in welk een wetenschappelijk kleed men dit wezen ook gestoken hebbe, het is een raadselachtig verschijnsel, dat welligt het beste door de beoefenaars der Bovennatuurkunde kan begrepen worden. Niet onbelangrijk zoude het zijn, de oude schriften der Magici op te delven en te doorsnuffelen. Men kon ze als Commentariën gebruiken, om de herborene Magie te leeren verstaan, en zou er meer dan ééne treffende overeenkomst in vinden. In | |
[pagina 164]
| |
onze taal bestaat zeker zulk een geschrift niet. Wij willen dus onze vaderlandsche Geleerden hebben uitgenoodigd om het ons te leveren. Zij zouden daarmede eene gewigtiger dienst aan de wetenschap bewijzen, dan door het uitgeven van eenige honderdtallen magnetische kuren. |
|