Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLevensgeschiedenis van Jezus, door Joh. Jakob Hess. Naar de achtste, door den Schrijver op nieuw bearbeide Uitgave, uit het Hoogduitsch vertaald. Iste en IIde Deel. 1828, 1829. Te Dordrecht, bij F. Boekee. In gr. 8vo. LXXXIV en 439, en XXXVI en 508 bl. f 7-50.Waren wij ooit in verzoeking, om, bij de aankondiging eener nieuwe uitgave van een welbekend werk, ons te vergeten bij den lof des Schrijvers, alvorens ter beoordeeling toe te treden; dan is het thans, nu de derde Nederduitsche vertaling der Levensgeschiedenis van Jezus, door den vermaarden j.j. hess, bij ons ter tafel ligt. Trouwens, wie onzer Lezeren zal het ten kwade duiden, dat er in het oudste vaderlandsche Tijdschrift hulde toegebragt worde aan de nagedachtenis van dezen Zwitserschen Grijsaard, wiens letterarbeid sedert meer dan vijftig jaren door ons met ongemeene goedkeuring vermeld werdGa naar voetnoot(*), en dien wij thans niet zon- | |
[pagina 150]
| |
der leedgevoel den dubbel verdienden prijs kunnen toezwaaijen over zijn graf, waarin hij, kort bevorens deze vertaling in het licht verscheen, is bijgezet in den zeer hoogen ouderdom van 87 jaren. Wel mag het een zeldzaam voorregt, een ongemeene zegen der Voorzienigheid genoemd en geschat worden, dat hess den langen tijd van zestig jaren (van 1762-1822) zich mogt onledig houden, met den Bijbel, en meer bijzonder de gewijde geschiedenissen, daarin geboekt, met een gezond hoofd, waarheidminnend hart en helderen blik te onderzoeken, en zijne hoogst aangelegene navorschingen der wereld mede te deelen. Hij begon met jezus, bragt zevenmaal zijne Geschiedenis van deszelfs Leven in het oorspronkelijke met vernieuwden glans te voorschijn, en eindigde ten laatste ook met den Heiland, na een verloop van 27 jaren, deze, de achtste, uitgave van zijn werk voltooid, of, zoo als hij op den titel zediglijk schreef, op nieuw bearbeid hebbende. Niet geheel ongelijk aan den ouden simeon, mogt dus de waardige Grijsaard ‘henengaan in vrede,’ rusten van zijnen vromen arbeid, en kort daarna in eene blijde hope op jezus ontslapen, onwankelbaar gebleven in zijn geloove, bij al den ommezwaai der wereld in wijsgeerige stelsels en godgeleerde begrippen. Alzoo verwierf zich hess eenen eersten rang onder de Protestanten van Europa. Hooggeschat bij zijne Landgenooten en naburige Duitschers, was en bleef hij, vooral in Nederland, de voorlichter van Bijbelvrienden, de vraagbaak der Leeraren aldaar, welligt minder dan elders heromgevoerd door elken wind van nieuwigheden, of geslingerd in den maalstroom van Ongeloof, Twijfelarij en Mysticismus. Wij laten liefst onbeslist, of zulk eene vasthoudendheid aan de vereering der Goddelijkheid in jezus' leere en zending bij de Protestantsche Kerk in Nederland eenigen grond had in onze meer bedaarde en kalmer volksgeaardheid, dan wel dank te wijten zij aan den voortdurenden en zelfs toegenomen invloed der beginselen, al vroeg gelegd, ontwikkeld en | |
[pagina 151]
| |
aangedrongen door onzen onsterfelijken de groot en diens beroemde volgelingen. Genoeg, dit lievelingswerk van hess (gelijk wij deze Levensgeschiedenis van den Heiland niet ongaarne met den Vertaler noemen willen) was naauwelijks den laster van ketterij te boven, en vermaard geworden door deszelfs nuttig gebruik bij den ongelukkigen Deenschen Graaf struensee in de staatsgevangenis, of men zag hetzelve in onze moedertaal (in 1775), naar den derden druk vertolkt, de geliefde lectuur uitmaken van menig vaderlandsch gezin uit de beschaafdere standen. Andermaal (in 1802), en toen naar de betere zevende uitgave, werd deze arbeid van den hoogberoemden man bij de onzen ingeleid; en waar men in die dagen van onrust naar Christelijke stichting uitzag, was ook hess, als de geleider der jeugd, de vriend of medgezel der volwassenen, en de vertrooster der ouden, in hooge waarde. Niet minder welkom des en onder gunstige voorteekenen, durven wij verzekeren, treedt, na zoo lang eene tusschenpoos, en bij het genot van een weldadig Bestuur van orde en vrede, deze derde Nederlandsche vertaling (door den Eerw. w.n. munting) in het licht: want, hoedanigen prijs, op zichzelve beschouwd, de vroegere uitgaven hebben mogen, deze, waaraan de waardige afgestorvene de laatste hand gelegd heeft, en die door zijne vlijt ruim een derde in uitgebreidheid aanwon, overtreft en verdonkert te eenemaal beide de voorgaande bij eene meest onzijdige vergelijking. Ten einde nu met hare onderscheidene verdiensten onze Lezers eenigzins bekend te maken, vermeenen wij uit de nieuwe Voorrede, waarmede zij van den Schrijver verrijkt is, en die te regt een meesterstuk genoemd mag worden, een en ander te moeten ontleenen van hetgene hess aldaar breedvoeriger gezegd heeft over den invloed van den geest der tijden op zijne bewerking der Levensgeschiedenis van Jezus. In den aanvang van zijnen letterarbeid traden voorname Godgeleerden in Duitschland en Zwitscrland op, | |
[pagina 152]
| |
die, afkeerig van dogmatische spitsvindigheden, zich ter toelichting des Bijbels uit de verhaalde gebeurtenissen en met de verdediging van het Christendom onledig hielden, op het voorbeeld der Ouden, van onzen de groot, van turretin, vernet en vele anderen, de redelijkheid der leere en de geloofwaardigheid der getuigen handhavende tegen Deïsten. Hess stelde zich, na volbragt onderzoek, voor, met zijn bewerken en uiteenzetten, eerst van de Evangeliën, daarna van andere historische gedeelten der Schrift, dat zelfde groote doel te ondersteunen. Al vroeg evenwel (in 1778) stak het Ongeloof, eerst door de uitgave van zekere Fragmenten, daarna van een geschrift over het oogmerk van Jezus en der zijnen, het hoofd weêr schaamteloos op, en durfde men den Heere en den Apostelen het doel toekennen, om zich een Wereldrijk te stichten. 1o. Onder de Christenen zelve (gelijk men zich bleef noemen) wakkerde almede het geschil over het gezag der wonderen, en verscheen nagenoeg gelijktijdig de Gelukzaligheidsleer door steinbart in druk. Ofschoon nu dit geschrift den lust tot dogmatizeren krachtig mogt tegengaan en doen verdooven, het gevaarlijke der onderscheiding van Christelijke geloofsgronden, voor verlichte of wijsgeerige en voor minder ervarene of onkundige menschen, ontging de opmerking niet van onzen waarheidlievenden Bijbelvriend. 2o. Doch hierbij mogt het geenszins blijven; want de opgang der Kantiaansche Wijsbegeerte onderschraagde de Neologie (of, gelijk men oudtijds in Europa sprak, het Deïsmus), en bragt, ten nadeele der historisch uitlegkundige, eene morele Schriftverklaring ter bane, waardoor men de leer der H. Boeken naar eigen begrip en gevoelens buigen mogt. 3o. Weldra in stoute onbeschaamdheid voortgaande, werd deze Neologische wijze van uitleggen het middel, waardoor men volgens opgevatte hypothesen al het wonderbare in den Bijbel natuurkundig wilde oplossen; en, wanneer men daartoe geenen weg zich vermogt te ope- | |
[pagina 153]
| |
nen, veroorloofde men zich, het verhaalde nu eens op rekening te stellen van der Joden wonderzucht, dan weder onder de Mythen en dichterlijke verzinningen van den ouden tijd te rangschikken. 4o. De woeste zucht en dolzinnige ijver, om het gebied eener onzalige verlichting ook uit te breiden over het gemeen, en alzoo om daar zelfs, waar steinbart het geloof in wonderen nuttig keurde, de grondzuilen der Christenkerk ter neder te werpen, hield ten laatste perk noch maat van rede. Men gaf Brieven over den Bijbel in den Volkstoon, eene Natuurlijke Geschiedenis over den Profeet van Nazareth, en wat niet al van dien stempel, der onberadene menigte in handen, gretig in het verslinden van zulken kost, voor Godsdienst en zeden nadeelig. Aan krachtige wederspraak van kundige en betergezinde mannen bij onze Oostelijke naburen ontbrak het wel ten geenen tijde; maar, terwijl men, gelijk doorgaans de ongeloovige en twijfelaar, ondanks vijandigen aanval tegen de Kerk en haren hoeksteen jezus, het masker noode opligten, of zich in naam van 's Heeren aanhang scheiden wilde, werd een heftige strijd door Duitsche Godgeleerden gevoerd tusschen Rationalistische en Supranaturalistische christenen!!! Zoo iemand, was hess doordrongen van de verderselijke strekking dezer Neologische beginselen en woelingen, die al de kracht van het geschiedkundig bewijs voor onze Godsdienst dreigde te ontzenuwen, zoodat daarmede het hoog gezag der Openbaring geheel stond te bezwijken. Onder het voortzetten nogtans zijner Bijbelstudiën behield hij zelf den goeden weg, zonder zich te laten afleiden in de doolhoven der twijfelzucht, maar dankte hij integendeel de Voorzienigheid, die hem het wijze plan en den onderlingen zamenhang der Goddelijke bedoelingen van oudsher steeds leerde beschouwen als den hechten grondslag van het redematigste (wij zouden liever zeggen allerredelijkste) geloof. Bijzonder lezenswaardig is dat gedeelte der Voorrede, waarin de achtbare Grijsaard dit zijn oordeel verdedigt, tegen elk der bovenge- | |
[pagina 154]
| |
dachte vierderlei dwaalbegrippen van land- en tijdgenooten zijne bezwaren voordraagt, en, laat het zijn, minder door nieuwe, dan wel door den afloop der eeuwen heen geldig gekeurde bewijzen, eene verstandige toelichting der Bijbelsche geschiedverhalen, het gezag van hunne getuigen, en daarop rustend geloof in wonderen bij hoogere Bedeeling, voorstaat en handhaaft. Wij achten het noodeloos voor vaderlandsche Lezers, die liever het werk zelve mogen raadplegen, hierover meer te zeggen. Want, zoo er onder de onzen geweest zijn, die, met overspanning der verbeelding en voorbijzien van menigen vroegeren strijd tegen de vijanden des Christendoms, het nieuwe licht, dat zich aan den Duitschen horizon verhief, verbijsterd, opgetogen aanstaarden; het misgewas, de giftige plant, daardoor gekoesterd en wijd en zijd gekweekt, vond op onzen lageren grond geen voedsel; of wel, gelijk hess, bespeurde men ras alhier den onzaligen gloed van het schijnsel, en het digter aaneensluiten der Protestantsche Nederlandsche Kerk in algemeene Christelijke gevoelens verstikte het werk der dwazen en Sophisten. Deze strijd ondertusschen, hoezeer te ver gedreven en met een der Godsdienst vijandig doel gevoerd, leerde den waardigen Antistes den veranderden geest en behoeften der tijden kennen, breidde, door hem, bij het voortgezet beoefenen der Schrift, tot nieuwe gedachten henen te leiden, het veld zijner kundigheden uit, en wees hem het spoor, om, gelijk bevorens een ander van zijne werkenGa naar voetnoot(*), zoo ook ten laatste deze zijne Levensgeschiedenis van Jezus, alsmede de naauw daarmede verbonde- | |
[pagina 155]
| |
ne Geschiedenis der ApostelenGa naar voetnoot(*), aanzienlijk uit te breiden en te verrijken in zijnen gezegenden ouderdom. Men ontwaart dus hieruit, van welken aard en hoedanigen inhoud doorgaans de veranderingen, en nog veel meer de bijvoegelen zijn, waardoor zich deze uitgave van de vroegere, ja ook van de naastvoorgaande, inzonderheid onderscheidt. De Voorrede misschien uitgezonderd, wil hess dit geschrift niet voor eene regtstreeksche verdediging van het Christendom hebben aangezien; hoezeer hij daarin geopperde tegenbedenkingen van deszelfs bestrijders poogt uit den weg te ruimen, en, door het toelichten der Evangelische verhalen, alsmede door het opmerken en onderscheiden van het echt Goddelijke in jezus' zending en daden, beide het Ongeloof en Bijgeloof tot stilzwijgen brengt, of de geschiedkundige waarheid, gelijk die is te boek gebragt, boven het bereik van onredelijken vitlust en twijfelarij tracht te verheffen, ja tot eenen vasten grond van overtuiging te leggen. Men sta ons toe, vermits dit boek wel niet als omgewerkt, dan toch als op nieuw bearbeid door den Schrijver in het licht verschijnt, en wij hierom niet tot bijzonderheden bij zulk eenen rijkdom van stoffe ons mogen inlaten, dat wij nog eenen en anderen wenk uit de Voorrede hier overnemen. ‘Opzettelijk (zegt hess) blijft wederom de geschiedenis van jezus' kindschheid afgezonderd van die zijns openbaren levens, opdat de groote gaping van zijn dertigjarig afgezonderd leven des te sterker in het oog valle. Over het gewigt dezer gaping wordt hier eenigzins uitvoeriger gesproken dan in de vorige uitgaven.’Ga naar voetnoot(†) - Later lezen wij: ‘Wat betreft de Har- | |
[pagina 156]
| |
monie der Evangeliën, zoo heest men dezelfde schikking der gebeurtenissen, die in de vroege uitgaven gevonden wordt, behouden. Latere onderzoekingen hebben zekerlijk de beschouwingen van den Schrijver hierover ten deele veranderd; het zou echter te verre geleid en eene andere rangschikking van zekere hoofddeelen gevorderd hebben, om elke verandering ter meest geschikte plaatse in te voegen; en voor de juiste voorstelling van de volgrij in haar geheel zou niet veel gewonnen zijn, wanneer b.v. het bezoek op het loofhuttenfeest eenigzins verder verwijderd, en diensvolgens het een en ander vroeger geplaatst ware geworden, dan het hier komt te staan.’ Uit het gezegde ontwaart men dus, bij het naslaan der vroegere uitgaven, tot hoeverre de inhoud van elk der Deelen van deze nieuwere zich uitstrekke, als men weet, dat in het Iste alleen 2 Boeken der Geschiedenis voorkomen; en in het IIde, behalve de Verhandeling over de wijze van verhalen der Evangelisten, (thans derwaarts overgebragt, en loopende van bl. XVII-XXXVI) het werk tot des Heeren laatste reis naar Jeruzalem is vervolgd, eindigende alzoo dit Deel met het VIde Boek.
(Het vervolg en slot in het andere No.) |
|