Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 140]
| |
Kinderen zijn gretig naar paradoxen. Vanhier, dat raadsels hun doorgaans welgevallig zijn; terwijl het oplossen derzelven hunne scherpzinnigheid wet, en deze, wèl geleid, almede ter verstandsontwikkeling kan bijdragen. Welkom was ons dan deze Nederlandsche Raadselvriend, die zich hierdoor tevens een kmdervriend betoont. Wij prijzen het boekje, dat, bij meer bekende en min gelukkige, een aantal aardig gevondene en in rijm gebragte raadsels bevat, te meer aan, daar wij hopen, dat het den zouteloozen, nietigen Charade-geest, ons van de Franschen met zoetigheid aangewaald, uit de Nederlandsche kinderkamer mag helpen verdringen. Ziehier, uit de eerste bladzijden, een zevental ter proeve, wier oplossing de Lezer, des noods, achter in het boekje kan vinden: Ik bezit een zestal beenen:
Vier wil ik u wel eens leenen.
Maar, gij vraagt er mij niet meer;
De andre twee min ik te zeer.
Geen wonder van de kunst gelijk ik wonder ben:
Ik zeg wat ik niet weet; ik leer wat ik niet ken.
Voor mijn begrasenis moet gij behoorlijk zorgen.
Ik dien u na mijn' dood: houd mij maar goed verborgen.
Krijg ik een slechte kist, waaruit ik niet herrijs,
Boet dan uwe eigen schuld: gij krijgt van mij geen spijs.
Behandelt gij mij goed, voldoe ik uw verlangen:
Mijn prool kan ik niet zien, maar des te beter vangen.
Ik word gebragt aan huis;
Men mag om mij niet vragen:
Voor elk ben ik een kruis;
Toch wil mij ieder dragen.
Om wèl met mijn gezin te leven,
Moet ik mijn brood aan vreemden geven
Wilt gij mij er voor betalen,
Vuur zal 'k uit den hemel halen
|
|