| |
Belgische Muzen-Almanak. 1830. Vijfde Jaar. Te Gent, bij A.B. Stéven. In 16mo. XVIII en 212 bl. Met Platen, Portret en Muzijk. f 3-:
Groninger Studenten-Almanak, voor 1830. Te Groningen, bij W. van Boekeren. In gr. 8vo 79 en 102 Bl. f 1-25.
Studenten-Almanak. 1830. Te Leyden, bij L. Herdingh en Zoon. In kl. 8vo. 166 Bl. f 1-30.
Almanak der Koninklijke Militaire Akademie. 1830. Eerste Jaar. Te Breda, bij Broese en Comp. In gr. 8vo. 201 Bl. Met Vignet en Steendruk, voorstellende het Gebouw der Militaire Akademie. f 2-:
Almanak tot Nut en Verpoozing, voor 1830. Te Amsterdam, bij de Gebroeders van Arum. In 16 mo. 154 Bl. Met Platen. f 1-40.
Almanak ter bevordering van Kennis en goeden Smaak, voor 1830. Derde Jaargang. Uitgegeven door het Departement Leens der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen. Te Groningen, bij M. Smit. In 12mo. 66 Bl. f :-35.
Al kunnen wij met de qualiteit onzer Almanakken de overwinning niet behalen, met de quantiteit durven wij tegen allen, de evenredigheid onzer bevolking natuurlijk in het oog gehouden, gerust monsteren. Wij hebben er in een vorig nommer reeds een partijtje zamengekoppeld aangekondigd, en hier volgt thans eene tweede bezending, deels in het gewone 16mo, deels in het deftige 8vo, aan welk
| |
| |
zwaarlijviger formaat men altijd de verre verwantschap met de Akademische quartijnen herkennen kan. Wat plaat- en drukwerk betreft, zijn het op verre na geene Engelsche Forget me not, geene Duitsche Penelopes, met hunne in staal gegraveerde Engelenkopjes, met hunne lieve omslagjes, op welke men de wereld, als 't ware, in een doosje aanschouwt; en wat het inwendige betreft, - nu ja, daar loopt bij onze buren ook zoo veel kaf onder het koorn, dat het al zeer onvaderlandsch zoude zijn, in dit opzigt onze nationale voortbrengselen even verre beneden de uitlandsche te plaatsen.
No. 1, als meer uitsluitend aan de Muzen toegewijd, heeft billijk den voortogt; ofschoon wij het, vooral bij de tegenwoordige gisting der gemoederen, onaangenamer vinden, dan voorheen, dat de tweespalt zelfs in den vreedzamen Olympustuin der Zanggodinnen is doorgedrongen, en dat die lieve meisjes, welke de fabelkunde ons altijd als geheel eenstemmig schildert, thans ook al in twee partijen, de Belgische en Nederlandsche, verdeeld zijn. Nu, in 's Hemels naam! als er geene bloediger gevechten geleverd worden, dan die tusschen deze Dames met hare trompetten, lieren, citers, vedels, veldfluiten, schalmeijen enz., dan kunnen de wijzen en bedaarden zich gerust met het aanschouwen van dezen spiegelkamp verlustigen, en, het oor moge door eenige dissonancen van krassende snaren of valsche toonen als verscheurd worden, het oog zal niet terughuiveren voor de ellenden van den onzaligsten burger- en broederkrijg. Wij waren reeds bezig, om uit den uitslag van dit poëtisch spiegelgevecht tusschen Belgen en Nederlanders de voorbeduiding op te maken over het vermoedelijk uiteinde van den politieken Couranten- en Petitiën-wedloop, dien velen, en daaronder zeer hooge personaadjen, naar ons inzien, uit een al te ernstig oogpunt beschouwen, toen wij ter goeder ure begrepen, dat wij zoo onmerkbaar en onwillekeurig van het vreedzaam letterkundig grondgebied op een geheel ander zouden overgaan, op hetwelk het geen zaak is, dat de maagdelijke voet onzer Letteroefeningen trede, die reeds genoeg te doen heeft met de voetangels en de handgrepen van sommige baldadige vrijbuiters in letter- en oordeelkunde te ontsnappen. Wij gaan dus over ter zake, en zullen door beknoptheid en bondigheid trachten deze min of meer ongepaste uitweiding te doen vergeten.
| |
| |
De Belgische Muze is, in haren Almanak, niet meer aan het klimmen, maar wel aan het dalen; wij willen haar de eer aandoen van ze eene ondergaande zon te noemen, ofschoon velen haar altijd slechts met de maan vergeleken hebben. Het plaatwerk is oneindig minder zorgvuldig behandeld dan in vorige jaargangen, en gedeeltelijk beneden de kritiek; de correctie is zeer slordig, en hindert op vele plaatsen aan het regt verstand des inhouds; hevig voor stevig, verbinden voor verbond n, beschaamde voor beschaauwde, brand en voor brandend, onafgrinbaar voor onafzienbaar, 'k predik met hem voor ik weet niet wat, zijn slechts kleinigheden bij hetgene men op andere plaatsen aantrest; en wat nog erger is, velen onzer bekendste Dichters schijnen zich aan de medewerking onttrokken te hebben; welk ongeluk wel zal toe te schrijven zijn aan de persoonlijkheid des Redacteurs, die, na een pandoer geweest te zijn op het veld der kritiek, een kurassier met bordpapieren wapenrusting geworden is in de voorste rijen van de alles prijzende en uit het budget terende Ministeriélen. Men vindt de namen van klijn, kinker, lulofs, simons, warnsinck, spandaw, boxman, withuys enz. hier vervangen door de bosson, gébel, glinderman, holle, kaldenbach, kroon, spiegelberg, struyk enz., welke wij tot nog toe niet hoorden noemen, en die waarlijk ook niet onsterfelijk zullen worden door hetgene zij hier leverden. Ondertusschen hebben bilderdijk en zijne Gade, tollens, van walré en staring hier eenige kleine stukjes geleverd, die natuurlijk het middelmatige, waartusschen zij geworpen zijn, eenigzins opluisteren; loots zong bij het Graf eens Ongelukkigen in eenen
stouten, maar tevens ruwen toon, die ons door onbeholpene woordvoeging in eene vroegere eeuw onzer poëzij verplaatste; van der hoop, een veelbelovend jeugdig Zanger, verhief den marteldood en de hemelvaart der Heilige Catharina in vloeijende en krachtige verzen; van someren, sifflé en van den broek gaven stukjes, die iedere verzameling tot eer zouden strekken; en wij zouden hetzelfde zeggen van den Pygmalion van beeloo, indien niet eene minder gelukkige gedachtenverbinding en erg oneigenaardige uitdrukkingen, b.v., reeds in het begin, de kruin en wortel van een' bloesem, den echt dichterlijken gloed verduisterden, dien wij hier op vele plaatsen zien vonkelen. Het uitgebreide Amsterdam in 1827 is beneden hetgene wij anders van gravé gewoon zijn,
| |
| |
en wij vinden in hetzelve wel de juistheid, maar geenszins overal den geest van Momus; hetgeen toch zonderling is, daar de Dichter, in zijne aanroeping, om beide te gelijk, en niet om het eene zonder het andere vroeg:
O Momus, die in scherts, maar zonder oogeluiken,
De daan der Goden en der menschen soms bespiedt,
Ontzeg mijn' Muze uw' geest en uwe juistheid niet!
Beter bevielen ons de Munstersche Vrede van den minder bekenden calisch; een krachtig vers, schoon zonder nieuwe denkbeelden; de luchtige stukjes van w. de kroes, die veel aanleg tot het puntige verraden, en de toast van wap, die uitgebragt werd op eenen feestmaaltijd, waar hij zelf alles behalve feest gehouden heeft. De overige stukjes der Noordnederlanders zullen wij met stilzwijgen voorbijgaan, om nog iets van onze Zuidelijke kunstbroeders te zeggen. Meestal leverden zij zeer kleine stukjes, fabelen en dergelijke kleinigheden, naar vreemden gevolgd, en maken dus geene aanspraak op oorspronkelijkheid, maar wel op eene goede versificatie en zuivere behandeling onzer taal, in welke beide belangrijke vereischten zij met ieder jaar meerder vordering maken. Maar niet slechts hierin, ook in vinding en echt dichterlijken aanleg onderscheiden zich boven allen de Antwerpensche potgieter, die zijne vaderstad bezong op eene wijze, welke nog wel veel te wenschen overlaat, maar toch tot schoone verwachtingen geregtigt; en ledeganck, van Eecloo, wiens laatste Zwaluw den vitter zelfs weinig stof tot berisping zoude opleveren. Ook van duyse en f. de vos sluiten zich waardiglijk aan dit tweetal aan, en doen ons de blijde hoop koesteren, dat Vlaanderen en Braband de Nederlandsche lier eenmaal vol kracht en gevoel op eigen bodem zullen hooren klinken. Een kort levensberigt van eenen eenmaal wereldberoemden, thans geheel vergeten', Vlaamschen Dichter, wiens portret het beste plaatje is in dit jaarboekje, Jr. jan van der noot, door den ijverigen willems, maakt de slotrede van dezen Almanak, die bij zijn ontstaan grootere verwachtingen opwekte, dan hij bestemd schijnt om te vervullen.
No. 2 en 3 zijn van Akademischen oorsprong, wel juist niet van de getabberde Leeraars, als wanneer zij er waarschijnlijk minder vermakelijk zouden uitzien, maar van de
| |
| |
vrolijke en levenslustige Muzenzonen, die de deftige Pallas, zoo wel in Groningen als te Leiden, dikwijls met een klimopkransje en een' rozenruiker opsieren. De Leidsche Studenten-Almanak is de oudste; wij meenen, dat hij terstond na de Omwenteling, in het begin van 1814, voo het eerst verscheen: de Groninger kwam veel later op de baan; maar het gaat al dikwijls zoo, dat de laatsten de eersten zullen zijn, en wij moeten het ronduit erkennen, dat zulks hier het geval is. Zoo wel in netheid van uitvoering, als in rijkdom en gehalte van poëtischen inhoud, wint de Groninger Almanak het thans van zijnen ouderen broeder. De uitgebreide vaderlandsche Legende, het vliegend Schip, is nieuw, en in vele opzigten meesterlijk, behandeld; Pyramus en Thisbe, zeer vrij naar ovidius; Codrus, en de beide stukjes van Mr. a modderman, zouden den uitgezochtsten bundel tot eere verstrekken; terwijl de Hinloper Vrouwenschans, schoon schraal van stof, echter door den lossen en geestigen verhaaltrant aan de manier van den in dit vak eenigen staring herinnert, en de coupletten van Jan de Rijmer aan bilderdijk met echt Attisch zout besprenkeld zijn. Nog veel vindt men hier, dat ons, schoon minder, altijd nog wel beviel, en slechts zeer weinig, dat wij geheel weg zouden wenschen. - Ook in den Leidschen Almanak vinden wij blijken van echt dichterlijk talent. De uitgebreide Natuurschildering bevat zeer veel schoons; jammer, dat in dezelve, gelijk in vele andere daar opgenomene stukjes, dikwijls gezondigd wordt tegen de ineensmelting der stomme e met den volgenden klinker, - een ligt te verhelpen, maar altijd hinderlijk gebrek. Het Oranjeboven is een regt hartelijk, echt vaderlandsch Studentenlied, in hetwelk wij echter met
bevreemding een paar uitdrukkingen opmerkten, die, dachten wij, nooit door een' Student van Leiden, waar vaderlandsche Geschiedenis en Volkenregt zoo goed gedoceerd worden, konden gebezigd zijn. Wij hebben wel in zekere bekende boodschap van de regten van het Huis van Oranje-Nassau, en dat zijn zeker Stadhouderlijke regten, hooren gewagen, maar nimmer, gelijk hier, van een' troon der nassaus, die vóór de Omwenteling op onzen bodem zoude gestaan hebben; en dan dat schenden van 's Hemels oppermagt in 's Hemels Stedehouder, dat riekt ons te veel naar de leermethode der Spaansche en Russische Akademiën, om eenig genoegen in dien geur te kunnen hebben, al waait hij
| |
| |
dan ook uit 's lands eerste Hoogeschool. Het Leidsch Studentenlied, welks eerste couplet-letters, in den trant van het oude Wilhelmus, den naam van Willem van Oranje uitmaken, heeft veel minder dichterlijke waarde, en is ook op zulk eenen oorlogzuchtigen toon tegen onze onrustige Zuidelijke broeders gestemd, dat wij bijna in de gedachte raken, dat deszelfs zingers zich reeds in den wapenhandel oefenen, waartoe in allen gevalle nog tijd is. Buitendien vindt men nog een aantal kleinere stukjes, van verschillende waardij, waaronder sommige regt lieve en bevallige. Het slot maakt een voorgegeven fragment uit een uitgebreider stuk, Apollo, kennelijk eene satire op het meer en meer veld winnend Zwanenburgianismus onzer dagen, en als zoodanig uitnemend wèl geslaagd.
No. 4. Eenigzins verwant aan de beide voorgaande octaven is de Almanak der Koninklijke Militaire Akademie; en, tegen hetgene men natuurlijk verwachten zoude, heerscht er in de poëtische stukjes van denzelven zelfs minder vechten strijdlust, dan in sommige van de Leidsche Muzenzonen. Nu, het jeugdig bloed bruist en ziedt overal, zelfs in de aderen van de kweekelingen der ernstige Pallas, en zoo wij in dezen Militairen Almanak daar minder sporen van zien, dan komt dit uit de geldige oorzaak, dat de bedaarde heele en halve Professoren dien hebben gevuld, en er slechts een enkel Cadettenstukje in geplaatst is. Daar dit de eerste jaargang van dit jaarboekje is, meenen wij verpligt te zijn, eene korte opgaaf van deszelfs inhoud te geven. Na den Kalender vindt men eene vrij gezwollene en met hoogdravende epitheten rijkelijk doorzaaide beschrijving van de Inwijding der Akademie; eene Naamlijst van het personeel der Beambten en Cadetten, en opgave van de vakken van Onderwijs. Dan volgt een prozaïsch Mengelwerk, meestendeels zeer goed geschreven, en voor het publiek, voor hetwelk dit jaarboekje eigenlijk bestemd is, zeer belangrijk; namelijk eene korte Geschiedenis der Militaire Scholen in Nederland; een Overzigt van alle bekende Belegeringen der Vesting Breda; eene Geschiedenis van het Gebouw der Militaire Akademie, en een Verhaal van den Strooptogt van den Generaal grovestins in 1712. Eindelijk komt ook de beurt aan de poëzij, (want deze schijnt bij ons een noodzakelijk bestanddeel van de ongelijksoortigste zamenstellingen te zijn) en wij vinden eenige versjes, op welke gee- | |
| |
ne bijzondere aanmerkingen, noch ten goede, noch ten kwade, kunnen gemaakt worden. - Dit jaarboekje, door bekwame hand gevuld, kan zeer nuttig worden voor de vorming der jeugdige krijgslieden, en wij geven hetzelve dan ook van harte onzen Oordeelkundigen zegen.
No. 5. Zoo komen wij langzamerhand aan het lieve en goedkoope Almanakje tot nut en verpoozing, dat, wat het poëtische gedeelte betreft, op verre na het zwakste is, maar daarentegen in proza-verhalen en goed vertelde anecdoten misschien boven alle onze jaarboekjes de kroon spant. En juist daarom vertrouwen wij, dat het zijn publiek in ruime mate vinden zal: het is tegenwoordig bijna alles en overal poëzij en rijmelarij; zoodat men eenige verademing bekomt, wanneer men een goed geschreven oorspronkelijk verhaaltje onder de oogen krijgt. Wij hebben hier op sommige plaatsen de kunstgreep wel bemerkt, om vruchtjes van vreemden bodem op Nederlandsche wijze te kruiden en te sausen, en zóó datgene oorspronkelijk te doen schijnen, wat zulks inderdaad niet is; maar waar dit op zulk eene kiesche en smakelijke wijze gedaan wordt als hier, daar willen wij deze kunstgreep eerder toejuichen dan berispen.
No. 6. Eindelijk komt de zedigste van allen, de Almanak ter bevordering van kennis en goeden smaak, door het Departement Leens der Maatschappij Tot Nut van 't Algemeen uitgegeven. Tot grondiger onderhoud en nuttiger leering bestemd, (wij vinden er onder anderen een kort overzigt van ons Zonestelsel en van den Sterrenhemel, benevens een geschiedkundig verslag van de aloude Abdij van Aduard) zal ook dit boekje van 35 centen, met zijne rijmpjes en welgekozene anecdoten, veel nut stichten in den beperkten leeskring, voor welken het geschikt is; en het was te wenschen, dat alle die laffe vertelsels en zoutelooze anecdoten, welke bij het nieuwjaarswenschen zoo ruimschoots, in den vorm van boerenälmanakken, door veldwachters enz. verspreid worden, plaats moesten maken voor jaarboekjes als het onderhavige, of datgene, wat bij den Enkhuizer Almanak door genoemde Maatschappij wordt toegevoegd. |
|