| |
Antwoord aan Sir Walter Scott, op zijne Geschiedenis van Napoléon, door Lodewijk Bonaparte, Graaf van Saint-Leu, voormaals Koning van Holland, Broeder van den Keizer. Uit het Fransch. Te Leiden, bij C.C. van der Hoek. 1829. In gr. 8vo. 108 Bl. f 1-:
Met nieuwsgierigheid openden wij dit boek, om te zien, hoe de Schrijver der Documens historiques sur la Hollande, die, door het vermelden der eenvoudige waarheid, zonder bijaanmerkingen, door het mededeelen van brieven van napoleon, dezen in een erger licht had doen voorkomen, dan alle blaauwboekjes met elkander, en daarin zijne tirannij middagklaar had bewezen, - hoe die nu walter scott zou beantwoorden! Dan, wij hebben niets gevonden, dan het oude lied: de laffe, afgesletene vleijerijen van het kind en den erfgenaam der Omwenteling, die de behendigheid heeft gehad, van de opgewondenheid der Natie door die Omwenteling gebruik te maken, en vervolgens - boertend zeiden de Franschen, in der tijd, door de sectio Caesarea! - de Moeder te
| |
| |
doen sneven; een groot en bekwaam Veldheer en gelukkig krijgsman, zoo als karel XII, maar die de regten der menschen en des volks voor niets rekende; die niet vroeg, over hoeveel lijken en door hoeveel bloeds zijne zegekar heenging, mits hij zijn wit bereikte; aan wiens handen het bloed van d'enghien, pichegru, toussaint l'ouverture, palm, en zoo vele andere slagtoffers zijner noodelooze oorlogen en veroveringen, kleeft; die zelfs den Schrijver van dit boek op het onverantwoordelijkst behandeld, en de edele Natie, aan welke hij dien opgedrongen had, naderhand aan twee zijner laagste slaven - aan wezens als de celles en stassart - ter prooije heeft gegeven. Het is ongetwijfeld zeer braaf en Christelijk, aan zijne vijanden te vergeven; maar wij hebben nimmer gelezen, dat het pligt is, hun eene lofrede te schrijven, allerminst wanneer die vijand tevens de vijand is van het menschdom, van alle edele gewaarwordingen en vrijheidlievende gevoelens. Neen! thans, nu napoleon dood is, kan niemand beweren, dat het heeten mag, den zieken leeuw te schoppen, wanneer men doet zien, dat zijne schitterende daden tevens in den grond slecht en volkvernielend waren; dat hij aan Frankrijk zelve, 't welk hij zoo vurig gezegd wordt te beminnen, niet alleen de rust en de vrijheid, maar ook de welvaart geroofd en de bevolking gedund heeft, om de hersenschim der algemeene Heerschappij te bereiken. Het voor ons liggende boekje is eene zwakke herhaling van hetgeen breeder in de schriften uit St. Helena uiteengezet is, - eene regtvaardiging van alles, wat de groote Keizer gedaan heeft. De zwakke lodewijk wil ons zelfs doen gelooven, dat hij de bevelen zijns Broeders omtrent den handel en de scheepvaart getrouw en letterlijk heeft opgevolgd; even alsof wij niet
wisten, wat er in dien tijd te Katwijk al zoo gebeurd is. Familiezucht is goed; maar zij moet zoo ver niet gaan. In allen gevalle moest de goede lodewijk zichzelven dan gelijk gebleven zijn, en zijne Documens met napoleon's brieven niet hebben uitgegeven.
| |
| |
Laat ons eenige trekken oplezen, waaruit men zien zal, hoeveel vertrouwen de Schrijver verdient, en van hoeveel waarde dit boek voor de Geschiedenis is.
Er is niet een der in 1796 in Italië geplunderde en van hunne beste schilderstukken beroofde Vorsten, Modena, Parma, enz. ‘die niet het traktaat als eene weldaad en met wezenlijke vreugde ontving.’ Daarbij moet men in 't oog houden, dat geen van alle die Vorsten eigenlijk met Frankrijk in oorlog, en dus het geheele werk eene roof- en plunderpartij was.
Bl. 24. ‘De Zeeslag van Aboukir heeft bewezen, dat Frankrijk eene volmaakte zeemagt zal hebben, zoo dikwijls zij het ernstig zal willen, of, om beter te zeggen, zoo dikwijls zij het goed zal weten aan te grijpen.’ Ja! daar zit het juist. Te Aboukir is die zeemagt vernietigd, omdat de Franschen niet goed wisten aan te grijpen.
Bl. 27. ‘De Verhevene Porte geeft den titel van Keizer aan den Koning van Holland.’ De titel, dien onze Koning van den Grooten Turk bekomt, (die toch wel althans niet minder zal zijn dan van Koning lodewijk in der tijd) is Kraal, of Vorst, zoo als de meeste Christenmonarchen genoemd worden, hetgeen minder is dan Padischah, welken titel men aan den Koning van Frankrijk geeft. Dus is die titel van Keizer, waarmede de goede lodewijk dacht, dat de Sultan hem vereerd had, eene hersenschim.
Bl. 29. ‘Niets zou napoleon hebben kunnen beletten tot het Gouvernement te geraken; hij werd er toe gevoerd door het openbare gevoelen, het geheele Leger, de geheele Natie, even als de ligte ligchamen opgestuwd worden door de golven.’ Juist! zoo als het schuim door de golven.
Bl. 30. ‘Zwitsers hebben betuigd, dat zij voor napoleon niets dan erkentelijkheid konden hebben, dat hij hunne ontroeringen (lees, beroerten) gestild en hun aanwezen verzekerd had.’ Hierdoor zoekt nu de Graaf van st. leu de gruwelijke handelwijze van napo- | |
| |
leon in 1802, toen hij Zwitserland weder met Fransche troepen deed bezetten, en het algemeen verfoeide Helvetische Bewind herstelde, dat Zurich had laten bombarderen, goed te maken.
Bl. 40. De ligtgeloovige Schrijver denkt, dat, indien de Keurvorst van Hessen in 1806 te Kassel gebleven ware, hij zijne Staten niet zou verloren hebben! Daarvoor had de man te veel gelds; men zou hem eerst schoon uitgeplunderd, dan afgezet of in een' kerker hebben geworpen. Op zijn best had men met hem gehandeld, zoo als napoleon in 1810 met zijnen Broeder, hetgeen dezen ondragelijker voorkwam dan het verlies zijner Staten en een ambteloos leven.
Bl. 58. ‘Ik (de Graaf de st. leu) heb omtrent den oorlog en de Conscriptie overdrevene denkbeelden gehad, die ongelukkiglijk de ondervinding, verre van te vernietigen, slechts heeft bevestigd.’ Dus zijn die gevoelens dan door de ondervinding bevestigd, en derhalve niet overdreven! Zoo spreekt de man, om toch het voorwerp zijner afgodische hulde in geen stuk ongelijk te geven, zichzelven in éénen adem tegen. Hij is te goed en te braaf, om den oorlog en de jaarlijksche leveringen van menschenvleesch, onder den naam van Conscriptie, te beminnen; maar napoleon beminde ze, en daarom moeten ze goed heeten. Op dezelfde wijze keurt hij (bl. 60) de onderneming tegen Rusland af, maar bewondert ze toch, omdat zij liet werk van napoleon was. (Eene zinsnede op bl. 61 hebben wij, door de slechte vertaling, niet begrepen.) De togt naar Rusland moest dienen, om Europa voor den invloed en de dreigende magt van dat Rijk te waarborgen. Lodewyk kon zekerlijk, toen hij dit schrees, den vrede van Adrianopel niet vooruitzien. Men vergelijke de bijkans romaneske edelmoedigheid van Rusland in dien vrede, en die, welke het in 1814 aan Frankrijk en vooral aan Parijs betoonde, met de uitmergelende vredestraktaten van napoleon, vooral met dat van Tilsit ten aanzien van Pruissen! Trouwens, dit is zoo in het oog loopend, dat zelfs lopewijk het niet
| |
| |
waagt, zulks te verdedigen (zie bl. 65); hoewel hij onmiddellijk te voren zegt, dat hij NB. ‘te toegevend was na zijne overwinningen.’ (!!!)
Bl. 76. Meermalen geeft de Schrijver hoog op van de onbegrijpelijke liefde des Franschen volks voor napoleon. En toch zegt hij, dat zijn val daardoor veroorzaakt is, dat hij de Parijsche bevolking geene wapenen had durven toevertrouwen. Waarom niet? Aan dat Parijs, het middelpunt zijner weldaden, zijner groote werken, die groote kolk, welke de schatten van Europa verslond, waar alles, wat schoon in de kunsten was, als in een Magazijn werd opeengestapeld, aan dat Parijs durfde de Keizer de wapenen niet vertrouwen? Hoe veel minder dan nog aan het overige Frankrijk!
In weerwil van het door walter scott blijkbaar betoogde, dat napoleon zich uit nood, en om niet in handen der herstelde Fransche Regering, der Koningsgezinden of der andere Bondgenooten te vallen, dus niet uit een edelmoedig vertrouwen, aan de Engelschen heeft overgegeven, wordt dit oude sprookje van themistokles-napoleon toch hier weder opgewarmd. Waarom weêrlegt de Graaf van st. leu walter scott niet liever, dan hem altijd als eenen schrijver van kroegtooneelen, eenen leugenaar, en wat dies meer zij, ten toon te stellen? De schrijver van zeer middelmatige Romans moest den grooten en onnavolgbaren Schot althans op zijn grondgebied niet aantasten.
Het spijt ons van den goeden en menschlievenden man, die zich, door zijne weldaden en zelfopoffering, aan Leiden in 1807, aan Gelderland in 1809 betoond, eene onvergankelijke eerzuil in de harten der Nederlanderen gesticht heeft, dat hij deze misgeboorte in 't licht heeft gezonden, en daarin ten slotte zegt, dat geen der stervelingen, van welke het lot der Natiën afhing, minder wraakzuchtig en minder wreed is geweest dan napoleon (bl. 103), en dat sedert de wereld bestaat er nooit een Koning is opgetreden, die met hem kan worden vergeleken. Dit is meer dan dwaze vooringenomen- | |
| |
heid; het is bijna verstandsverbijstering. Ergens geeft hij ook in dit boekje een' wenk, alsof napoleon den Hertog van enghien in Frankrijk zou hebben doen komen, om hem weldaden te bewijzen, en dat zulks door eene kabaal van ondergeschikten gedwarsboomd, en de noodlottige uitkomst bewerkt is; daar toch napoleon zelf, in zijne Gedenkschriften uit St. Helena, nog den moord van enghien durfde verdedigen.
Waarom dit prulletje vertaald is, weten wij niet. Eene speculatie, misschien, om den naam des Schrijvers. Hoe het zij, de vertaling had dan ten minste aan betere handen moeten toevertrouwd zijn, dan thans het geval is. Dezelve staat nergens boven, en meermalen beneden, het zeer middelmatige. |
|