| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Regtsgeding van Jezus Christus, door Mr. Dupin den Ouden, Advokaat, uit het oorspronkelijke vertaald door Mr. J.M. van Maanen, Advokaat bij het Hoog Geregtshof te 's Gravenhage. Te 's Gravenhage, bij S. de Visser. 1829. In gr. 8vo. X, 70 bl. f 1-:
Onder de schriften van den dag, welke de algemeene belangstelling het meeste tot zich trekken, behoort voorzeker dit werkje van den Christen-Advocaat dupin, den Ouden, tot wederlegging van zijnen tijdgenoot en letterkundigen vriend, den Joodschen schrijver salvador. De Heer Mr. j.m. van maanen heeft de wederlegging van den Heer Mr. dupin vertolkt; en alzoo zijn er hier twee dingen te onderzoeken: vooreerst, of de vertaling gelukkig; ten tweede, of de wederlegging voldoende is.
Na kortelijk het eerste punt te hebben aangeroerd, zal Recensent hoofdzakelijk zich tot het tweede bepalen.
I. De vertaling is niet gelukkig. Recensent bezit het oorspronkelijke niet; maar uit den zamenhang als anderzins kan men veelal gissen, hoe de vertaling zou moeten zijn.
Bl. 7. In zijne wetgeving (die van mozes) is het volk alles, en de Schrijver (de Joodsche verdediger van mozes, de Heer salvador) toont ons, dat eigenlijk alles om hem is, door hem en met hem. - Hem, dit zou hier moeten zien of op mozes, of op den Schrijver; maar salvador schreef zeker pour lui, par lui et avec lui, en dan vordert de zin, dat men denke aan le peuple, niet aan moyse. Aldus moest de vertaling luiden: om hetzelve, door hetzelve en met hetzelve [volk], of wel: om, door en met het volk.
Bl. 11. De burgerlijke dood is de laatste graad van de scheiding; en verder: Men onderscheidde drie soor- | |
| |
ten van scheiding. Lees op beide plaatsen afscheiding, nog liever afzondering. Het spraakgebruik geeft aan scheiding, in een' regterlijken zin, steeds de beteekenis van echtscheiding.
Bl. 12, reg. 3. v.o. immer boven verheven, lees nimmer; welligt eene drukfout.
Bl. 21, reg. 3. v.o. de mensch God (l'homme-Dieu), lees de Godmensch.
Bl. 29. in de noot: De dood van etienne (!!!) lees stephanus.
Bl. 43. Een Senaat.... die onberedeneerd denkt te handelen, lees onbevooroordeeld of onvooringenomen. Sans prévention zal er staan, of sans préjugés.
Bl. 45. buitensporigheden, welke voor het overige niet dan al te zeer zich vereenigen met de woede, enz. qui ne s'allient que trop? of wel, qui ne s'attachent que trop? welke niet dan al te veel zamenhangen, of in verband staan, met de woede. Staat er ook sympathisent of harmonient, in onze taal overeenstemmen?
Bl. 50, reg. 2 en overal elders vinden wij exaequatur; lees exsequatur, het worde voltrokken, of ter executie gelegd, van exsequi.
Bl. 65. Justum acte nacem (in de noot), lees: Justum ac tenacem; doch dit kan eene drukfout zijn.
Dit zij genoeg van de vertaling; wij gaan over tot de hoofdzaak.
II. Na de onverdraagzame Gazette de France kort en krachtig te hebben afgescheept, die geene vrije mededeeling van denkbeelden schijnt te dulden, en den Heer salvador, of met een verachtelijk stilzwijgen, of met scheldwoorden wilde hebben beantwoord, en in geen geval althans iets tot lof van deszelfs onderzoeklievenden geest wilde gedoogen, begint de Heer dupin met een algemeen overzigt van het werk van salvador te geven, welks opschrift luidt: Geschiedenis der Instellingen van mozes en van het Hebreeuwsche volk.
De Joodsche Schrijver, met blijkbare verwerping van al het bovennatuurlijke en wonderdadige, ontwikkelt de geschiedenis en instellingen zijner Natie op eene natuurlijke wijze.
| |
| |
De eenheid van het volk is de grondslag van den Israëlitischen Staat. De stam van levi is alleen bestemd tot vervulling eener bijkomende behoefte; maar hij is zoo min een regerende Priesterstam in het staatkundige, als de uitsluitende verkondiger van de leer der waarheid in het godsdienstige. ‘Het woord van God, de stem van jehova, hoedanig dan ook de wijze moge zijn, waarop zij komt in den geest van hem, die haar hoort, heeft tot strekking de aanwijzing der tijdelijke belangen van het volk. Zij behoort tot het algemeen eigendom, in dier voege, dat het regt, om God te laten spreken, niet uitsluitend aan eenen bijzonderen stam toekomt, zoo als in de wezenlijke Godsregeringen; maar dat de Senaat, al de Overheidspersonen, al de burgers, zoodra zij in staat zijn hetzelve te hooren, dat hooge woord, die magtige rede kunnen en moeten herhalen, hetwelk niet eerder wet wordt, dan nadat het de algemeene goedkeuring van het volk heeft verkregen,’ enz.
‘Welk een onderscheid tusschen Israël en Egypte! Bij deze (lees in het laatstgenoemde land) zouden de burgers ter naauwernood eenige woorden over staatzaken durven spreken, zonder gevaar te loopen van de zwaarste straf te moeten ondergaan; het is harpocrates, hebbende den vinger op den mond; het is het stilzwijgen, hetwelk God is: in Israël is het het woord! Wat kunnen zekere dwalingen hinderen! Het is beter aan eenen vloed van ijdele woorden deszelfs vrijen loop te laten, dan er een enkel van terug te houden, hetwelk van wege het Eeuwige Wezen kwam.’
Recensent doet aanteekening van deze erkentenis des Heeren salvador.
Uit het hoofdstuk over de bedeeling des Regts blijkt ons, volgens salvador, dat ieder burger niet alleen onderworpen was aan de wet, maar ook alleen volgens de wet kon gevonnisd worden; als ook, dat elk burger, in civile zaken, tot regter kon gekozen worden. Voor zoo ver de uitlegging eener wet noodig was, behoorde
| |
| |
die aan den Kleinen Raad der Ouden, behoudens regt van beroep der Partijen op den Grooten Raad te Jeruzalem.
In het lijfstraffelijke werd van de doodstraf slechts zelden gebruik gemaakt. Tyrphon en akiba zeggen: wij zouden nimmer eenen mensch ter dood hebben veroordeeld. Simeon, zoon van gamaliël, is wel van een ander gevoelen; maar salvador is het eens met tyrphon en akiba. - Uitmuntend! maar hoe zal salvador het dan maken met het vonnis tegen jezus?
Overigens berust de lijfstraffelijke regtspleging van de 5 boeken van mozes op drie hoofdregels, zegt salvador: het in het openbaar plaats hebben der debatten, de vrijheid eener volledige verdediging voor den beschuldigde, en de waarborg tegen de gevaren van het afleggen van getuigenis. Eindelijk: de eenvoudige verklaring van iemand tegen zichzelven, noch ook de verklaring van éénen Profeet, hoe wijdberoemd hij ook zijn mogt, besliste de veroordeeling niet. Als iemand ter dood veroordeeld was, verwijlden de regters de uitspraak van het vonnis tot op den derden dag. Zij, die te voren tot veroordeeling hadden gestemd, konden alsdan den beklaagde onschuldig verklaren; maar zij, die hem hadden vrijgesproken, konden hem dan niet helpen veroordeelen.
Dit alles en nog veel meer was er bij de Israêlieten vastgesteld ten voordeele der beklaagden. Wel nu! had de Groote Raad die regtsbeginselen slechts ten opzigte van jezus gevolgd, dan zou de zaak ongetwijfeld gelukkiger zijn afgeloopen. Maar wat zegt salvador? ‘De Senaat, oordeelende dat jezus, zoon van joseph, geboren te Bethlehem, den naam van God heeft ontheiligd, door denzelven zich aan te matigen, heeft op hem, als eenvoudig burger, toegepast de wet op de Godslastering, en het 13de hoofdstuk der wet van Deuteronomium, en het 20ste artikel van het 18de hoofdstuk, volgens hetwelk elk Profeet, zelfs
| |
| |
een, die wonderen verrigt, gestraft moet worden, wanneer hij spreekt van een' God, die aan de Hebreën of aan hunne voorvaderen onbekend is.’
Nu bewijst de Heer Mr. dupin breedvoerig, dat men tegen jezus gehandeld heeft met verwaarloozing van alle de formen der wet. Dat men Hem in allerlei strikken heeft zoeken te vangen, ten einde Hem een woord, hetzij tegen het oppergezag van den Romeinschen Keizer, het zij tegen de wet van mozes, ontvallen zou. Dat er nimmer een bevel van gevangenneming door eene geregelde regtbank tegen jezus is uitgevaardigd, gelijk dat bij de Israëlieten, volgens salvador, behoorde; zijnde het vonnis der gevangenneming tevens dat, waarbij de beklaagde in staat van beschuldiging werd gesteld. Dat daarentegen de hoofden der Priesterpartij (par la réunion fatale, voegt Recensent er bij, de deux camps ennemis, des Phariséens et des Sadducéens) slechts beraadslaagden, hoe zij jezus in handen krijgen, onder welk voorwendsel, en op welke wijze zij Hem veroordeelen en ter dood brengen zouden. Dat zij zich bedienden van omkooping en verraad. Dat zij, tegen de wet, Hem des nachts lieten vatten zonder wettig gegeven bevel, zoodat de gewapende wederstand van petrus, hoewel door jezus afgewezen, regtmatig was. Dat men jezus gebonden henenleidde, schoon Hij alleen en ongewapend was; de bende (welke geenszins, gelijk salvador wil, door pilatus medegegeven was; want de bevoegde autoriteit was tot nog toe van de zaak onkundig) daarentegen talrijk en gewapend: en de vrienden van jezus, toen deze zich verkoos te onderwerpen, waren het ontvlugt. Dat men daarna jezus liet zien aan den schoonvader des Hoogepriesters;
Hem weder gebonden naar den Hoogepriester zelven voerde; Hem daar in den kouden nacht op het voorplein liet staan, en zich schuldig maakte aan willekeurige opsluiting in een particulier huis; wart dit was het huis des Hoogepriesters zoo wel, als dat van alle andere burgers. Dat jezus aldaar, zonder dat de Hoogepriester, hetzij als zoodanig, netzij als
| |
| |
huisheer, er zich tegen verzette, onmenschelijk misnandeld werd. Dat de Raad ten huize des Hoogepriesters vóór zonneöpgang, en op een' feestdag, vergaderde tot het onderzoek van een geding; twee nietigheden, welke het vonnis, volgens de Joodsche wet, krachteloos maken. Dat cajaphas, die, volgens salvador zelven, de beschuldiger van jezus was, en ook reeds te voren in eene raadsvergadering het doorgedreven had, dat het nuttig was, dat die ééne man tot welzijn des volks (der Priesterschap, meende hij) stierve, thans weder als Hoogepriester voorzat, medestemde, verhoorde, getuigde, beschuldigde, veroordeelde. Dat hij jezus vroeg naar zijne discipelen en zijne leer in het algemeen, om Hem eenige onvoorzigtigheid te doen zeggen, zonder zich tot het punt der beschuldiging, de Godslastering, te bepalen. Dat hij, toen jezus hem gepast antwoord gegeven had, en hem verzocht had, getuigen te laten hooren, geenszins den beklaagde als getuige tegen zichzelven te willen doen ontreden, toeliet, dat een deurwaarder aan jezus een' slag in het aangezigt gaf. Dat de voorgebragte getuigen, zonder volledige overeenstemming, alleen spraken van eene, naar hunne verminkte opgaaf, bespottelijke grootspraak van jezus, met betrekking tot den Tempel; geenszins van eenige Godslastering. Dat de Hoogepriester daarop den beklaagde zelven op den eed bragt, en dat jezus, tegen de wet, (bovendien nog ten onregte toegepast, gelijk wij straks zullen aantoonen) op zijne eigene bekentenis alleen, en dat wel als beëedigd getuige tegen zichzelven, in eene onstuimige en gansch onwettige regtszitting, ter dood werd veroordeeld. Dat de Raad toen ter tijd de magt
niet had, om doodvonnissen uit te spreken; schoon salvador het tegendeel beweert. Dat men jezus toen weder gruwelijk mishandelde; welk punt echter den Heer salvador niet bewezen schijnt. Dat men, toen men met de eerste beschuldiging niet meer voort kon, eene gansch andere beschuldiging bij den Procurator des Keizers, pilatus namelijk, inbragt; die hier, de
| |
| |
plaats des Landvoogds over Syrië vervangende, bevoegd was met de zaak zich in te laten. Nam Procuratoribus Caesaris data est Jurisdictio in causis Fiscalibus, non in Criminalibus, nisi cum fungebantur vice Praesidum: ut pontius pilatus fuit Procurator Caesaris vice Praesidis in Syria, zegt cujacius. Dat pilatus den beklaagde, na kort verhoor, vrijsprak; doch, vermits de Priesterpartij aanhield, daarna weder, dewijl jezus een Galileër was, Hem naar den Viervorst van Galilea verwees, welke zich de zaak niet ernstig geliefde aan te trekken. Dat pilatus daarop den hem teruggezondenen en door hemzelven vrijgesprokenen beklaagde liet geeselen, en, uit vrees van bij den Keizer in ongenade te geraken, met verkrachting van den Romeinschen regtsregel: Non bis in idem, zonder eenig nieuw opgekomen bewijs, Hem ter kruisiging overgaf, als schuldig aan poging tot verkrijging van Koninklijk gezag; gelijk dan ook uittreksel van het vonnis des Procurators, inhoudende de voorgewende misdaad des veroordeelden, boven aan het kruis op een bord te lezen stond.
Ten onregte beweert salvador, dat de Romein pilatus het Arrest van den Grooten Raad onderteekende: want deze had jezus veroordeeld wegens Godslastering; pilatus deed het wegens oproerigheid. Beschuldiging en vonnis waren in beide gevallen verschillend. Maar van oproerigheid tegen den Keizer der Romeinen beschuldigt salvador zelf den Stichter des Christendoms niet; pilatus was ook van het tegendeel overreed, had jezus vrijgesproken, liet den vrijgesprokenen geeselen, en veroordeelde hem naderhand tot de doodstraf. Salvador zelf neemt de Evangeliën, de wonderen daargelaten, als geschiedkundige gedenkstukken aan, verklaart er geene andere te weten, en daaruit alleen te willen putten. Dupin toetst de wijze van handelen der Joden aan hunne eigene instellingen, gelijk salvador die beschrijft, en het gedrag van pilatus aan de toen in werking zijnde wetten der
| |
| |
Romeinen. Er blijkt, dat jezus onschuldig veroordeeld is, met verkrachting van meest al de formen der wet.
Recensent, afstand doende van alle uitzondering, en dadelijk antwoordende op de hoofdzaak, wil ten slotte de vraag eens wat nader onderzoeken, of jezus door onpartijdige Regters, welke Hem niet erkenden voor dengenen, wien Hij zich verklaarde te zijn, krachtens de Mozaïsche wet, als eenvoudig burger kon worden schuldig verklaard aan Godslastering?
Twee vragen komen hierbij in aanmerking. Vooreerst: Waarin bestaat de Godslastering, of daarvoor gehoudene misdaad, waarop de doodstraf bepaald is? Ten tweede: Heeft jezus, als eenvoudig burger beschouwd, aan die misdaad zich schuldig gemaakt, en bestond er dus reden tot toepassing van de wet?
I. Hooren wij, op het eerste punt, mozes, vijfde boek, hoofdstuk XIII, vers 1, 2, 3, 4 en 5, en hoofdstuk XVIII, vers 20. ‘Wanneer in uw midden zal opstaan een Profeet of droomendroomer, en hij geeft u een teeken of wonder; en dat teeken of wonder komt, waarvan hij tot u gesproken had, (tevens) zeggende: Laat ons andere Goden navolgen, die gij niet gekend hebt, en onze verpligting erkennen, om hen te dienen! Gij zult niet hooren naar de woorden van dien Profeet, of naar dien droomendroomer; want de Heer uw God beproeft u, om te weten, of het wel zoo is, dat gij den Heere, uwen God, lief hebt met geheel uw hart en met geheel uwe ziele. Den Heere, uwen God, zult gij volgen, en Hem zult gij vreezen, en zijne geboden zult gij onderhouden, en naar zijne stem zult gij hooren, en Hem zult gij dienen, en Hem zult gij aankleven! - Maar die Profeet, of die droomendroomer, zal met den dood gestraft worden. De Profeet, die zich trotschelijk zal aanstellen, (wordt jehova ondersteld te zeggen) sprekende een woord in mijnen naam, dat Ik hem niet geboden heb te spreken, of die spreken zal in den naam van andere Goden, diezelve Profeet zal sterven.’
| |
| |
Het eene en andere beteekent: Ieder volksleeraar, die eene hoogere zending voorwendt, moet ook dan, wanneer hij voorspellingen doet, welke waarlijk worden vervuld, en daden verrigt, welke de tijdgenooten zich niet natuurlijk kunnen verklaren, zoodra hij zich op een' anderen God dan jehova beroept, of andere Goden wil hebben aangebeden, ter dood worden gebragt. Op hem, welke in naam van jehova dingen voorspelt, welke door de uitkomst niet worden bewaarheid, is dezelfde straf van toepassing.
II. Heeft nu jezus, in naam van jehova, gebeurtenissen voorspeld, die niet zijn voorgevallen, voor zoo ver het tijdperk der mogelijke vervulling, vóór zijne teregtstelling, dáár was? Men heeft er Hem niet van beschuldigd, of het zou moeten zijn dat weder opbouwen van den Tempel; doch daarop is Hij geenszinsveroordeeld. Niet op getuigenissen, maar op eigene belijdenis is jezus schuldig verklaard. Om ook over dien herbouw te kunnen oordeelen, zou men of jezus zelven of anderen den Tempel eerst hebben moeten laten afbreken. Doch de Heer salvador gevoelt zelf, dat de beschuldiging dier valsche getuigen ongerijmd is, en zegt, dat de Senaat, oordeelende, dat jezus den naam van God heeft ontheiligd, door denzelven zich aan te matigen, op Hem heeft toegepast de wet op de Godslastering, volgens welke elk Profeet, zelfs een, die wonderen verrigt, gestraft moet worden, wanneer hij spreekt van een' God, die aan de Hebreën of aan hunne voorvaderen onbekend is.
Heeft nu jezus zichzelven den naam van God aangematigd, of eenen anderen God verkondigd? Dat hij zich voor Messias uitgaf, doet niets ter zake. Eene gaping in de wet kan het wezen, doch straf is er niet op bepaald; of het zou moeten zijn, indien iemand een woord in den naam van God spreekt, dat niet vervuld wordt, en dan is dit reeds hier boven beantwoord. Salvador neemt het ook voor geen punt van beschuldiging, dat jezus zeide de Christus, te zijn; en tot
| |
| |
prediking van hetgeen Hij hield Gods woord te wezen, was Hij, volgens de Grondwet der Israëlieten, geregtigd. De vrijheid van onderwijs was bij hen onbeperkt. Hooren wij nu den Apostel johannes, hoofdstuk X, vers 30 en verv. (Jezus zegt:) Ik en de Vader zijn één! - De Joden dan raapten wederom steenen, om Hem te steenigen. Jezus antwoordde hun: Vele treffelijke werken heb ik u getoond, van wege mijnen Vader; om welk dezer werken zoudt gij mij steenigen? De Joden antwoordden Hem, zeggende: Wij steenigen u niet om eenig treffelijk werk, maar om Godslastering; omdat gij namelijk, een mensch zijnde, uzelven God maakt!
Toen de Joden, vers 24, gezegd hadden: Indien gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit, antwoordde jezus: Ik heb het u gezegd, maar gij gelooft het niet. - Geeft Hij nu weder dergelijk antwoord? Zegt Hij: Ja waarlijk, gij begrijpt mijne meening: Ik ben een mensch, maar tevens de eenige en waarachtige God, of ik ben zoo wel een God als jehova? Geenszins! - Jezus antwoordde hun: Is er niet in uwe wet geschreven: Ik heb gezegd, gij zijt goden! Indien de wet hen goden genoemd heeft, wie dit woord van God betreft, en de schrift niet krachteloos kan gemaakt worden, hoe kunt gij dan zeggen tot Hem, dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft (die de Messias is): Gij lastert God! omdat ik gezegd heb: Ik ben de zoon van God? Indien ik niet doe de werken mijns Vaders, zoo gelooft mij niet! Maar indien ik ze doe, al geloofdet gij mij niet, gelooft toch de werken; zoo dat gij erkent, dat de Vader in mij is, en ik in Hem.
Zij zochten Hem dan wederom gevangen te nemen; maar Hij ontkwam uit hunne hand.
De Hoogleeraar van der palm teekent hier op aan: ‘Na zijne gezegden en betuigingen, durfden zij Hem niet meer steenigen, als overtuigd van Godslastering; maar hielden Hem echter voor misdadig genoeg,
| |
| |
om Hem aan een regterlijk verhoor te onderwerpen. Het ontkomen uit hunne hand kon op meer dan ééne wijs natuurlijk gebeuren.’
Ik stem dus den Heere salvador toe, dat jezus, door zich den Zoon van God te noemen, meer te kennen gaf, dan dat Hij in dien zin een zoon of kind van God was, gelijk alle godvruchtigen bij de Israëlieten daarvoor werden gegroet. Maar, schoon jezus, aan de eene zijde, verklaarde, eene betrekking op God te hebben, van verhevener aard, dan die van alle brave lieden, zoo gaf, aan de andere zijde, de titel Zoon van God te kennen, dat Hij een ander was dan de Vader, dat Hij al zijne magt van dezen ontleende, en aan denzelven ondergeschikt was; te meer, daar Hij zich niet eens God wilde noemen in de flaauwere beteekenis van het woord, voor hem, die in den naam van jehova spreekt en handelt. De beschuldiging, dat jezus zichzelven den naam van God heeft aangematigd, is dus geheel ongegrond. Cajaphas bezwoer ook jezus niet, te zeggen, of Hij was jehova zelf, of eenig ander God; maar wel, of Hij was de Christus, de Zoon des levenden Gods: en in dit geval heeft mozes niet voorzien.
Jezus heeft ook nooit eenen anderen God verkondigd, dan jehova: in naam van dezen, niet van eenen anderen God, deed Hij al zijne wonderen, en dezen God alleen beval Hij lief te hebben boven alles. De strafwet is van strikte uitlegging; en op gevallen, in de wet niet voorzien, mag de wet nimmer willekeurig worden toegepast.
Recensent is dus, als Regtsgeleerde, van oordeel, dat jezus, als eenvoudig burger beschouwd, niet alleen vervolgd en gevonnisd is met verwaarloozing van de meeste formen der wet, maar ook, dat jezus door den Grooten Raad schuldig is verklaard met verkeerde toepassing der wet.
De Heer dupin heeft dit laatste ook wel willen aantoonen; maar als Roomschgezinde heeft hij zich niet vrij genoeg durven uitlaten. Hij haalt dan ook de Bij- | |
| |
belplaatsen aan uit de Vulgata. Met het Grieksch kan Recensent tamelijk te regt; maar met het Hebreeuwsch zit hij verlegen: hij heeft zich daarom maar altijd bediend van de vertaling des Hoogleeraars van der palm. |
|