is, kan men, van top tot teen gewapend, hare aanvallen nog wel afweren; maar wee den onvoorzigtigen en onbedachtzamen! Niets is rasscher dan hare teregtstellingen; eene belette uitwaseming is een doodvonnis, en te vergeefs beroept men zich op de regtbank der kunst; zij is onvermogend. - Neus en ooren worden het eerst door de koude aangedaan. Wanneer men het aangetaste deel met een wollen lap, of zelfs met sneeuw wrijft, wordt het bloed aanstonds weder in omloop gebragt, en de huid krijgt hare gewone kleur terug. Eene blaauwachtig witte tint verkondigt het gevaar; en men waarschuwt zich wederkeerig door den enkelen kreet: noss (neus)! Niet zelden ziet men twee personen elkander te gemoet gaan. ‘Pas op, uw neus zal bevriezen,’ zegt de een. ‘Ik wilde u juist zeggen, dat de uwe reeds bevroren is,’ is het antwoord. Men blijft staan, en, na eene wederkeerige wrijving, verlaat men elkander met eene diepe buiging: want, is het Russische volk niet het beschaafdste, het is zeker het wellevendste en het zachtaardigste van Europa. In de eerste dagen van December kwam hier een Italiaan; toen hij voor het eerst uitging, bevroor hem de neus; een goedhartige boer, dat ziende, neemt dadelijk eene hand vol sneeuw, en begint, zonder veel omslag, het gezigt van den vreemdeling daarmede te wrijven. Deze houdt dit dienstbewijs voor eene beleediging, en stoot zijn' edelmoedigen heelmeester met vuistslagen van zich af; er ontstaat een oploop van volk, en een dienaar der policie schiet toe. De boer verontschuldigt zich; de policiebeambte spreekt Fransch, en nu heldert zich alles op. De Italiaan, verlegen, tracht zich te verschoonen, en doet beter nog; hij geeft eene blaauwe banknoot (vijf franken) aan den wrijver, die, daardoor aangemoedigd, zijn aangevangen werk voortzet. Eindelijk verwijdert zich de
Italiaan, den neus vast in de hand besloten houdende, en uitroepende: ‘Goede God! wie zou te Florence daaraan gedacht hebben!’
De Vertaler heeft zijne taak, over het geheel, vrij goed verrigt, en het werk doorgaans in eene goede, zuivere Nederlandsche taal en stijl overgebragt; alleen zouden wij gewenscht hebben, dat ook de motto's in de eer der vertaling hadden gedeeld, daar zij allen zeer juist gekozen zijn, om den geest, die in ieder Hoofdstuk heerscht, te doen kennen. De aanmerkingen, welke de Vertaler hier en daar, aan den voet der bladzijden, bij het werk gevoegd heeft, zijn zeer geschikt tot opheldering van eene en andere vreemde benaming of denkbeeld, en verhoogen dus voor den Nederlandschen lezer de waarde der overzetting van het zeer onderhoudende werk in zijne taal.
In het mengelwerk van No. I, bl. 29, reg. 8 v o., staat den, lees en. En bl. 08, reg. 17, boden der vreê, lees boden van vreê.