gebreide en veelsoortige kundigheden, voordeelig heeft onderscheiden, geeft ons hier eene proeve zijner bekwaamheden in het laatstvermelde vak, hetwelk zijne lievelingsstudie schijnt te zijn. Inderdaad is de penningkunde eene zoo wel aangename als nuttige oefening, en de Schrijver geeft kortelijk, maar niettemin genoegzaam ontwikkeld tot opwekking van den smaak in dezelve, de voordeelen op, die onderscheidene kunsten en wetenschappen uit die studie kunnen erlangen. Dezelve zijn, volgens hem, verband tusschen munten en penningen en de algemeene geschiedenis, de geschiedenis der beschaving en kunst, de tijdrekenkunde, de aardrijkskunde, de fabelkunde, de kennis aan de gelaatstrekken van vermaarde personen, de wapenkunde, geslachtrekening en kennis der titels, de kennis aan de gebruiken, kleederdragten, gebouwen, vaartuigen, wapenen enz. der onderscheidene volken, - aan de metalen, derzelver vermenging en gehalte, en de geschiedenis van de vervaardiging der geldspeciën en gedenkpenningen; het nut der penningkunde door de kernachtige omschriften en de schrandere vinding der zinnebeelden, en eindelijk tot vorming van den smaak en het aanbrengen van gemak op
reizen. Dit alles wordt in dit kleine bestek zeer goed uiteengezet; doch wij nemen de vrijheid, den bekwamen Schrijver, die natuurlijk voor dit vak zeer is ingenomen, en het dus van de gunstigste zijde beschouwt, te doen opmerken, dat men toch met de penningkunde, als bron voor de Geschiedenis, zeer voorzigtig moet te werk gaan. Hij zelf levert ons een voorbeeld: op eene munt van augustus II, Koning van Polen en Keurvorst van Saksen, wordt deze geroemd, als iemand, ‘die aan het Rijk deszelfs roem, aan den Rijksdag zijne waardigheid, den Adel zijnen luister, het Volk zijne wetten, allen de rust heeft hergeven.’ Was dit echter niet dezelfde frederik augustus, die om de Poolsche kroon zijn geloof verzaakte, die het Treurspel te Thorn liet plaats hebben, die zich door karel XII de kroon liet ontnemen, dezelve ook bij een' bezworen' vrede afstond, en dadelijk na den voorspoed der Russische wapenen weder opnam, van wien geene Regenten- of Heldendeugden, maar wel verbazende ligchaamskracht en groote ongebondenheid, in de geschrevene Geschiedenis worden vermeld? Waren het geene gedenkpenningen, waarop lodewijk XIV, dien de Schrijver te regt een' tiran heet, de Groote genoemd en met de rijzende Zon werd vergeleken? Zoo een alva op het denkbeeld