Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLand- en Zeetogten in Nederlands Indië en eenige Britsche Etablissementen, gedaan in de jaren 1817 tot 1826, door J. Olivier, Jz. voorheen Secretaris te Palembang. Met Platen. IIde Deel. Te Amsterdam, bij C.G. Sulpke. 1828. In gr. 8vo. 455 Bl. f 4-90.Het eerste Deel van dit allezins belangrijke werk beschouwden wij vroegerGa naar voetnoot(*). Gelijk dit zich tot Java en het naburige Bali bepaalde, zoo loopt het voor ons liggende Deel over de Moluksche eilanden (in eenen ruimen zin opgevat), over Celebes, Borneo, Sumatra en Banca. Wat dus de Britsche Etablissementen zijn, waarvan op den titel gesproken wordt, weten wij niet; immers Benkoelen is zulks niet meer; ook zijn de berigten daarvan slechts zeer kort (bladz. 435-437). Malacca toch en andere voormaals Nederlandsche, thans Britsche bezittingen, zijn buiten het plan des Schrijvers gesloten. Maar daarentegen vernemen wij zeer veel wetenswaardigs van de reeds genoemde Nederlandsche eilanden. Olivier is een stellig voorstander der afschaffing van het monopolie der specerijen, indien men namelijk den landbouw op de eilanden begunstigde, als wanneer dezelve veel meer dan voor de behoefte zouden kunnen opleveren. Vooral beweert hij zulks ten aanzien van Amboïna, in den lof van welk eiland hij onuitputtelijk is. Het is gezond, schilderachtig fraai, bezit Zwitsersche gezigten, en tevens de welige vruchtbaarheid der keerkringsgewesten. Het gebrek aan rijst, voor welker kweeking het land weinig geschikt is, wordt vergoed door de sago. Het geboomte is zoo talrijk en menigvuldig, dat zelfs een werkzaam en langdurig leven niet zou kunnen volstaan, om alle de soorten van boomen te leeren kennen, die op de hoogten van dit eiland groeijen. Men | |
[pagina 66]
| |
zou er koffij, suiker, Indigo, ja zelfs den thceboom, met goed gevolg kunnen aankweeken. Daarenboven weet men, dat Amboïna thans de hoofd- (niet meer de eenige) zetel is van den kruidnagelboom, waarvan hier eene uitvoerige beschrijving voorkomt. - Van de bevolking van Amboïna, die 45,000 zielen bedraagt, heeft reeds bijna de helft de Christen- en wel de Protestantsche Godsdienst aangenomen; eene zegevierende wederlegging van het door de Britten verspreide vooroordeel wegens de onverschilligheid der Nederlanders ten opzigte van de hoogere belangen dezer eilanders. In de laatstverloopene twintig jaren alleen is op Amboïna de Christenbevolking met 5000 personen vermeerderd geworden. En, hetgeen het voornaamste is, deze Christenen, die hunne inlandsche schoolmeesters hebben, zijn veel beschaafder, gehoorzamer aan de wetten en zedelijker, dan hunne Mohammedaansche landgenooten, bij welke nog veel meer woestheid en barbaarschheid heerscht; een heilrijk gevolg, 't welk, volgens de onlangs uitgekomene merkwaardige Reize van kolff, ook in de andere, meer zuidelijke Moluksche eilanden wordt bespeurd, en dus, al ware 't alleen belangshalve, de Nederlandsche Regering in het Oosten moet aanmoedigen, om met alle krachten de uitbreiding van het Christendom in die streken te bevorderen: want het is buiten kijf, dat de nog bestaande noodlottige opstand grootendeels een gevolg van Mohammedaansche dweeperij is. - Omtrent de vrouwelijke Kreoolsche bevolking, of de zoogenaamde Liplappen, is het oordeel van olivier zeer ongunstig; en hij verklaart de nadeelige schets daarvan, in het vorige Deel ontworpen, grootendeels naar Moluksche voorbeelden te hebben bewerkt. De omgang onder de mannen, daarentegen, is kiescher, aangenamer en beschaafder, dan in de meeste andere Nederlandsche bezittingen, en velen vestigen er hunne woonplaats bij verkiezing. Minder aangenaam, dan Amboïna, is het kleinere Banda, of liever de groep der Banda-eilanden bij den vreeselijken vuurberg (Goenong-Api), die alleen een eiland uitmaakt. Men weet, dat hier door de oude O.I. Compagnie bij uitsluiting de notemuskaat werd gekweekt en elders uitgeroeid. Omstandig wordt hier deze boom beschreven, waarvan niet minder dan acht soorten (volgens de eilanders) zijn, en welks verplanting, even als die van den nagelboom, veel door zekeren vogel, die de noot verslindt en ontbolsterd weder ontlast, wordt bevorderd. Dezelve groeit dan ook het | |
[pagina 67]
| |
weligst op Banda-Lontoir; maar Banda-Neira is de hoofdzetel der Regering. Onder de inwoners van Banda, gelijk der overige Molukken, trekken de zoogenaamde Koppensnellen of Harafoera's (Alfoerezen) de aandacht in 't bijzonder. Hunne wreede gewoonte, of liever wet, dat niemand mag huwen, vóór dat hij den priester een afgehouwen menschenhoofd heeft ter hand gesteld, zou hen als de wreedste Barbaren moeten doen aanmerken; en toch verzekert onze Schrijver, dat zij zeer goedaardig, eenvoudig en zelfs onnoozel zijn; dat zij in zuiverheid van zeden boven de Mohammedanen of den Maleischen volksstam zeer uitmunten, en geene onkuischheid, onmatigheid, dieverij, ondankbaarheid, trouweloosheid en dergelijke ondeugden kennen, ja de tegenovergestelde deugden in een' hoogen graad bezitten. De Schrijver beroept zich daarbij op het getuigenis van andere reizigers in de Molukken, die hij gekend heeft. Deze bijzonderheid is voor de geschiedenis en kennis der menschheid van veel belang. Zij toont, hoe een anders goed en zelfs dengdzaam volk, door priesterlist en voorouderlijke, eenmaal ingewortelde gebruiken, in sommige opzigten geheel in zedelijkheid kan verstompt en erger dan een dier worden: want, in weerwil van al het verschoonende, 't welk de Heer olivier voor de Alfoerezen bijbrengt, is toch een volk, 't welk een' geheel onbekenden, vreedzamen voorbijganger verraderlijk, uit eene hinderlaag, het hoofd af houwt, in dit opzigt een afgrijselijk volk; en het sparen van Europeanen (uit vrees) kan hiertegen niet als verschooning worden ingebragt. Hoe beiangrijk is het dan, een volk te verlichten, daar het natuurlijk zedelijk gevoel zoo weinig tegen dergelijke gewijde vooroordeelen bestand is! Hebben niet Roomsche priesters en monniken het in Spanje en Spaansch Amerika zoo verre gebragt, dat zelfs het zalig Christendom in hunne handen een middel tot de snoodste vervolging, tot moord en brand werd? Daarom, en daarom alleen, willen zij ook het monopolie van onderwijs in hunne handen behouden: want een verlicht volk is voor geene priesterregering geschikt. - Doch keeren wij terug tot ons onderwerp. Na nog eene ontzettende aardbeving en vuurbraking van den Goenong-Api te hebben bijgewoond, vertrok onze reiziger naar Ternate. Dit eiland prijst hij nog hooger dan zelfs Amboïna. Het is, even als het nabijgelegene Tidor, een berg van 6000 voet, die door zijne ligging voor de bewoners al- | |
[pagina 68]
| |
lergezondst is; en tevens genieten dezen, door gulle en hartelijke gezellige verkeering, de reinste genoegens der zamenleving, van alle derzelver onaangenaamheden bevrijd. Ternate heeft eenen Sultan, die echter opregt aan de Nederlandsche belangen (onder wier invloed hij staat) is verkleefd, en ook zijne onderdanen deelen in die gevoelens. Zelfs de Engelsche walvischvangers, die hier dikwijls binnenvallen, erkennen de hooge waarde der gezellige verkeering op Ternate. Hier maakt de Schrijver eene aanmerking, die ons getroffen heeft. De Spermaceti-vangst (van den Zuidzee-walvisch), die de Engelschen in deze onze wateren uitsluitend genieten, omdat zij daaromtrent werkzaamer en vrijer van oude vooroordeelen zijn, bezigt 32,100 ton scheepruimte en 3210 schepelingen; de geheele Specerijhandel daarentegen niet meer dan 700 ton scheepsruimte en 80 zeelieden: de waarde der specerijen bedraagt op het allerhoogst niet meer dan f 1,440,000; die der walvischvangst f 12,840,000. Daarenboven, zegt de Schrijver, berooft het monopolie nog wel een millioen menschen van hunne natuurlijkste regten. Deze bedenkingen verdienen ongetwijfeld zeer, behartigd te worden; doch onze Schrijver brengt zelf tegen die, welke het voordeel van de walvischvangst aangaat, zwarigheden in 't midden. Hoe bekoorlijk ook het eiland Ternate en de Stad of Kampong der inlanders zij, de Stad of het Fort Oranje is zeer onaangenaam en ongezond. Bijzonderheden betrekkelijk de Godsdienst der Mohammedaansche en Chinesche bewoners, een reisje naar Batjou ter inhuldiging van eenen nieuwen Sultan, en naar het welvarende Tidore, worden gevolgd door eene reize naar Celebes; een eiland, waarvan zoo veel goeds niet gezegd wordt als van de Molukken. De ongeregelde vorm van dit eiland is uit de kaarten bekend, en even min regelmatig is de vorm van bestuur. Versnipperd in een aantal kleine Koningrijken, van welke Boni en Makassar de magtigsten zijn, doch tevens (gelijk wij van elders weten) onder den invloed van eenen veel gezags hebbenden Adel staan, die hier en daar Aristokratische Republieken uitmaakt, waarbij dan nog het nu eens meer, dan minder erkende oppertoezigt der Nederlandsche Regering komt, - ziedaar, hoe Celebes wordt bestuurd! Goud heeft dit eiland genoeg; ook andere delfstoffen, maar over 't algemeen weinig goed en duurzaam hout. De landbouw is in de laatste halve Eeuw verachterd. Rijst wordt uit Java ingevoerd, daar de opbrengst te gering is. De sui- | |
[pagina 69]
| |
kerteelt wordt verwaarloosd; peper geheel niet gekweekt. De Indigo-cultuur is ook te niet geloopen, omdat zij, zoo 't heette, de kosten niet goed maakte, en de katoenbouw zeer gering. Zou dit alles, in de nabijheid van vele andere, zoo gezegende eilanden, de schuld der Natuur of veeleer van den mensch zijn? Daarentegen heeft Celebes in de omringende zeeën eene soort van zeekwabben (tripangs) en in de rotskloven aan zee vogelnestjes, die beide door de Chinezen zoo bij uitstek gezocht worden; het eerste vooral is een artikel van uitvoer, en ook de schildpadden zijn goed en overvloedig. De veeteelt daarentegen beteekent niet veel, uitgezonderd die der uitstekende paarden. Men mag dus zeggen, dat te Celebes de zee rijker is dan het land. De fabrijken zijn ook van weinig belang. De hier voorkomende berigten zijn grootendeels uit officiéle bronnen geput. De Schrijver verhaalt thans de verschrikkelijke uitbarsting van den Tomboro-berg op het eiland Sumbawa; iets, dat de grootste verwoestingen zelfs van den Etna verre te boven gaat. De schok werd in eenen omtrek van meer dan duizend geographische mijlen (achttienhonderd uren) gevoeld. Op eenen radius van driehonderd mijlen bragt hij de vreeselijkste verwoestingen voort. Op Java en te Celebes beide dacht men, door de hevige donderslagen van den berg, aan een gevecht met zeeroovers. De zou werd door de asch geheel verduisterd; het was nacht midden op den dag. Deze asch viel in een' digten regen neder, en bedekte den grond twee duim dik. Massa's puimsteen vulden op het eiland Sumbawa zelve de baaijen, en dreven als banken in zee. Aldaar was de ellende verschrikkelijk. Te Benkoelen, op Sumatra, werd het geluid gehoord. Van Sumbawa begaf zich de Schrijver naar het eiland Timor, hetwelk tusschen de Nederlanders en Portugezen verdeeld is. Bij de reede van Koepang is het Nederlandsche, thans vervallen Fort Concordia Eene beschrijving van dit belangrijk eiland, hetwelk onder anderen rijk is aan geneeskrachtige planten en kruiden, doch alwaar mede de landbouw zeer is verwaarloosd, wordt gevolgd door die van deszelfs inwoners. Zij zijn geene Mohammedanen gelijk hunne naburen, maar Heidenen, met vele zonderlinge en doorgaans wree de gewoonten; waaronder het offeren van eene jonge maagd aan de krokodillen, (van welke hunne Vorsten afstammelingen meenen te zijn) aan den oever der zee, ons de lotgevallen | |
[pagina 70]
| |
van andromeda en die der fabelachtige Hollandsche Gravendochter olimpia bij ariosto voor den geest brengt. Na eenige berigten omtrent de omliggende eilanden, brengt ons de reiziger naar het uitgestrekte Borneo, dat in de binnendeelen nog zoo weinig bekend is. Borneo staat thans aan de kusten, even als Sumatra, geheel onder den invloed der Nederlanders, (met uitzondering nogtans van Borneo-Proper aan de Noordoostkust, hetwelk een' eigen' en onafhankelijken Sultan heeft.) De Dayaks zijn de ruwe inlandsche bergbewoners, en ongetwijfeld van denzelfden stam als de Alfoerezen, blijkens hunnen trap van beschaving, en in 't bijzonder de gewoonte van het koppensnellen. Zij leven bijna in volkomene regeringloosheid. De Mohammedanen hebben sommigen tot hun geloof overgehaald, die hunne wreede gewoonten afgelegd hebben. Diamanten zijn een der kostbaarste voortbrengselen van Borneo, alsmede de beste kamfer van Indië. Over Batavia brengt ons de Schrijver nu verder naar Sumatra, en wel naar Palembang, waar hij Gouvernements-Secretaris is geweest, en daarvan dus naauwkeurige berigten kan geven. De Stad van dien naam, met hare houten huizen, schoone rivier, en de bewoonde vlotten (rakits) op dezelve, die zeer levendig beschreven worden; de Kraton of het paleis van den grimmigen, thans door Nederlands wapenen afgezetten, Despoot machmud bahar-eddin; de zeden en gewoonten der inwoners, hunne vatbaarheid, doch met twistzucht, bijgeloof en somberheid gepaard; de Regeringsvorm; de ongelijk drukkende belastingen; de handel, enz. zijn zoo vele onderwerpen van beschouwing, die de aandacht des lezers zeer aangenaam gaande houden. Het omliggende land wordt volgens de berigten der Heeren muntinghe en sevenhoven, Commissarissen te Palembang, beschreven, en daarbij belangrijke bijzonderheden medegedeeld omtrent de wetten en regtspleging. Hoogstmerkwaardig is de overeenkomst tusschen de gebruiken der Middeleeuwen in Europa en die van deze Oostersche landen. Niet alleen heeft men in beide het regterlijke tweegevecht, maar ook de Ordalia, of Godsoordeelen, door kokende olie of gesmolten tin (bij ons was het kokend water), en eindelijk het afkoopen der doodstraf naar een vast Tarief, even als in de oude Salische, of zelfs nog in de Vriesche wetten der dertiende Eeuw, die ons meerman heeft medegedeeld; zóó, dat voor den moord | |
[pagina 71]
| |
van Edelen het meest, voor dien van gemeenen zesmaal minder (in Europa was het slechts driemaal minder), en voor eene vrouw of meisje allerminst wordt betaald. Vanwaar die zonderlinge overeenkomst in ongerijmdheden? Van Palembang brengt ons de Heer olivier naar Atjieh (in oude reizen meer bekend onder den naam van Achem of Atsjem; thans niet meer dat magtige Rijk, dat honderdduizenden op de been kon brengen) en verder het eiland rond, voorbij de Battaks, die kennis aan een eigen letterschrift en het bereiden van buskruid hebben, en toch menscheneters zijn, langs Padang, Benkoelen, de Lampongs enz. Doch, behalve Palembang, is Sumatra, vooral de Westkust, ons later bekend geworden door de berigten van den Heer nahuys, die wij te gelijk met het eerste Deel dezer Reize hebben beoordeeld. Beide te zamen maken dus een goed geheel omtrent dit eiland uit, hetwelk thans geheel onder Nederlandschen invloed staat. De Heer olivier teekent naauwkeurig aan, wanneer elk dezer punten door verdrag met onze oude Maatschappij is in betrekking gekomen. Van Sumatra brengt hij ons verder naar Banca, zoo rijk aan tin, en thans, even als het naburige Billiton, een eigendom van ons Rijk. Herinnering aan personele onaangenaamheden schijnen hem terug te houden van de vermelding van nog andere Etablissementen; wij hopen, dat hij die herinneringen zal kunnen onderdrukken, en zijne papieren, die wij alle reden hebben, om voor belangrijk te houden, vooral niet ten vure zal doemen. |
|