Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1830
(1830)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 26]
| |
Brief over de Wetten op het lager Onderwijs, aan den Heer J. Corver Hooft, bij zijne benoeming tot Voorzitter der Tweede Kamer der Staten-Generaal, door P. de Raadt. Te Rotterdam, bij J. van Baalen. 1829. In gr. 8vo. 32 Bl. f :-50.De menigvuldige Petitiën, wier apocryfe afkomst telkens meer aan het licht zal komen, hebben vooral dit nadeel gesticht, dat zij, die het vaderlijk toezigt van onze regtvaardige Regering naar waarde weten te schatten, bevreesd zijn voor geheel of gedeeltelijk verlies van de nooit genoeg te waarderen voorregten, welke een groot gedeelte der Nederlanders sedert vele jaren, door vrij maar niet bandeloos onderwijs, volop heeft mogen genieten. De Heer de raadt schijnt beducht te zijn, of geweest te zijn, dat de Petitiën aan alles den bodem zouden inslaan. Die vrees is tamelijk ongegrond. Wanneer vrijheid van onderwijs verleend wordt, hebben de betergezinden immers ook vrijheid, om hunne oogen te gebruiken en te oefenen, zonder die op bevel van een Petitiemaker te moeten sluiten. Het is wel zoo, dat de Petitiemakers, wel te onderscheiden van de Petitieteekenaars, met het verzoek om vrijheid voor allen, niets anders bedoelen, dan vrijheid, om duisternis of ultra-licht, voor goede oogen even nadeelig, voor te staan, en daarbij voor zichzelven het meest wel te varen. Doch die Petitiemakers kunnen niet gemakkelijk ons uit onderwijs doen lezen gemaal, en tot het maken en doordrijven van wetten op dit punt hebben zij noch last noch gelegenheid. De Heer de raadt moest reeds door de Aanspraak des Konings zijn gerustgesteld, waarin vastheid beloofd werd voor de milde beginselen, naar welke zich dit onderwijs rigten moet. Hoe is het mogelijk, dat hij nu het lager onderwijs, als wel en wettig eigendom van onzen landaard, beschermen wil? Men moet niet schreeuwen vóór dat men geslagen wordt. Of is hij bevreesd voor onzen Koning, dat hij aan zulken, die hard en onophoudelijk schreeuwen zonder ooit iets bewezen te hebben, Octrooi verleenen zal, om, terwijl zij zelve verkiezen aan den leiband te loopen van........, ook anderen te dwingen tot het aantrekken van hunne kinderschoenen? Het Ontwerp van Wet op het lager Onderwijs, bij Koninklijke boodschap den 26 November aan de Tweede Kamer aangebo- | |
[pagina 27]
| |
denGa naar voetnoot(*), heeft hem van die vrees nu zekerlijk geheel verlost. Zijn brief, geteekend October 1829, komt niet enkel na Posttijd, maar zelfs veel te laat. Deze brief schijnt ons evenzeer toe aan verkeerd adres besteld te zijn. Corver hooft heeft voor zich dien brief, vooral nu, niet noodig, en als Voorzitter der Tweede Kamer zal hij voor denzelven geen plaatsje vinden op de Griffie. Nu, dat beteekent ook weinig, nadat de vreemde Heer fontan, wij wenschen voor altijd, daar met zijn kostelijk geschrijf is nedergelegd. Het komt ons voor, dat deze na den maaltijd aangeboden mostaard voor onze lezers weinig waarde heeft. Daarom zeggen wij nu liefst niets, dan dat wij dezen brief wenschen nedergelegd te zien.... Waar? - Dit is ons om het even, als maar de Dompers en de Illuminaten (het gaat nooit goed, als deze heeren ééne lijn trekken) hierdoor in staat worden gesteld, om denzelven in te zien. Dan zullen deze heeren, als zij willen, zien, dat het lager onderwijs, ook met het noodige toezigt van onze Regering, een wel en wettig en genoegzaam beveiligd eigendom is, hetwelk zij allen pro virili beschermen willen, die door langdurig gebruik van deze hunne bezitting ten minste die geleerd hebben, dat het beter is, iets zelf te weten, dan hun te moeten gelooven, die van vele dingen niets of zeer weinig weten. |
|