Rotsgalmende Rekelzang, of Minneklagt, uitgeboezemd door eenen Ridder van den Domper.
Lesbia nostra, Lesbia illa,
Illa Lesbia, quam unam amavi,
Te Kampen, bij de Erven Aeg. Valckenier. In gr. 8vo. 39 Bladz. f :-70.
Wij gelooven gaarne, dat dit dichtstuk geestig, aardig, vol van poëtische schoonheid en regt ter zake is. Maar wij erkennen tevens, dat wij het eigenlijk fijne dezer satire niet begrijpen. Wij kennen de mannen wel, die hier gesiffleerd worden, en gunnen het hun hartelijk; want waarlijk, al wat bezijden valt, zou regt jammer zijn. Maar, om de waarheid te zeggen, de bedoelde onverbeterlijke Heeren zijn te ver beneden de aandacht van het beschaafd Publiek, dan dat wij ons de moeite zouden geven te gissen en trek voor trek hier te ontcijferen. Een proefje geven wij echter gaarne:
Geen eerbre hoepel buigt zich meer
Om teedre maagdeningewanden:
Een gazen dundoek floddert neêr,
Met stootkantbloemen aan de randen;
Waarheen, vervoerend slangenzaad!
Waar zal uw dolle zwijmling enden?
Gekoepokt tuimelt ge en vergaat
In appelflaauwten en ellenden.