Mengelwerk.
De Fransche vrouwen door eenen Franschman geschetst.
(Le Corsaire, 16 Nov. 1828.)
Ligt er in de uitdrukking der gevoeligheid, vooral bij het vrouwelijk geslacht, iets, waardoor zij hare ijdelheid pogen te streelen? - Ja, wanneer ik de gemoedsbeweging aanschouwe, welke onze Dames, met name in de Schouwburgen, ten toon spreiden. Neen, wanneer ik lette op de spotternij, welke andere bij de verteederendste plaatsen in onze tooneelspelen uitstallen. Elk ziet hier op hare wijze. Gene wanen zich belangrijk voor te doen, en hare goedhartigheid te bewijzen, door het storten van tranen. Deze willen, door eene geveinsde scherts, aan haar karakter een' glimp van moed en vastheid geven. De waarheid der zake is, dat wij dagelijks onze schoonen den gedienstigen zakdoek aan hare oogen zien brengen, schoon er geen traan in blinkt; terwijl andere, met een vol gemoed en vochtig oog, de aandoenlijkheid der aanschouwers bespottelijk noemen, en schijnen te blozen, als over eene zwakheid, over de verteedering, welke ook haar gelaat kenmerkt.
Ik herinner mij, dat, toen eenige fortuinzoekers ons met de hanengevechten, uit barbaarscher eeuw afkomstig, en die nog het geliefkoosde vermaak der Engelschen uitmaken, kwamen amuseren, gij de eersten waart, die u als verdrongt, om dien strijd der arme dieren op leven en dood te aanschouwen, en hen elkander te zien verscheuren te uwer verlustiging; het bloed stroomde; het slagtoffer worstelde, al vechtende, met den dood; mannen wilden aan dit wreedaardig spel een einde maken, en gij riept: ‘Niet scheiden! niet scheiden!’ - Ik spreek als ooggetuige.
Wanneer onze Geregtshoven weêrgalmen van enige