Het verbond met den duivel.
In zeker Rijk leefde een man, door eene onbeperkte Eerzucht gedreven. Het vermogen der welsprekendheid kennende, leide hij zich inzonderheid toe op spraak en taal, het misbruik derzelven daaronder begrepen. Intusschen versperden mededingers hem den weg, en verkregen de posten, die hij beoogde. Jaren gingen voorbij; zijn ongeduld nam toe, en hij nam zijne toevlugt tot de Hel, zichzelven met al zijne talenten aanbiedende, in ruiling voor de gaaf, om kwaad te kunnen doen, zonder schaamte of wroeging te gevoelen. ‘Waartoe dienen mij (dus redeneerde hij) mijn vindingrijk vernuft, mijne fijne berekeningen, en mijn buigzaam geweten? Ik verteer mijzelven in magtelooze pogingen; mijne wangen zijn gegroefd, mijne lippen bleek, mijne oogen hol, en mijne dorre vingeren zijn onvermogend, om het roer te grijpen. Gij, Demon, die in mijn binnenste onverzadelijke begeerten ontstak, kunt mij behulpzaam zijn in dezelve te bevredigen; en zoude ik u mijne ziel overgeven, zonder daarvan eenig wezenlijk voordeel te rapen?’ De Satan, dus krachtig ingeroepen, sprong, als de nachtmerrie, op de borst van zijnen dienaar, en zeide tot hem: ‘Mijn zoon! gij hebt mij uwe ziel gegeven; 't is wel, maar niet genoeg. Gij weet, dat ik, ook ik begeerig ben. Indien gij belooft, mij een ijverig proviandmeester te zijn, dat is, mijn donker verblijf te bevolken, door het getal der schijnheiligen te vermeerderen, de onwetendheid voort te planten, hen te lasteren, die een onbescheiden licht verspreiden over al de werken der duisternis; zoo beloof ik u, op mijne beurt, uwe eerzucht, gedurende eene lange reeks van jaren, voldoening te verschaffen.’ - ‘Reken op mij; ik ben uw man.’ - ‘Gij verbindt u dan, om de