Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 700]
| |
jaren met zijne nicht gehuwd, waren noch deze echt, noch ziekelijkheid, noch doofheid in staat, hem te wederhouden, om Engeland te gaan zien) bezigtigde hij de schatten van Genua. Men vertoonde hem eene groote vaas, uit ééne enkele esmeraud vervaardigd, en die tevens doorging voor eene reliquie, bekend onder den naam van sacro Catino. La condamine wilde zich vergewissen, of de vaas inderdaad uit dien kostbaren steen was zamengesteld, en, om hare hardheid te beproeven, dezelve bekrassen, toen men zijne hand wederhield, gelukkig voor hem en veelligt ook voor de vaas. Maar, in een zeedorpje, vertoonde men hem eene waskaars, welke onafgebroken brandende werd gehouden, gelijk het gewijde vuur der Vestaalsche maagden, met bijgevoegde verklaring, dat, zoo dezelve uitging, het dorp onfeilbaar terstond door de golven zou verzwolgen worden. ‘Zijt ge zeker van hetgeen ge zegt?’ vroeg la condamine aan den Priester, die hem geleidde. Men gist het antwoord. ‘Wel nu!’ hernam de stoute waarnemer, ‘wij zuilen zien;’ en hij blies de kaars uit. De zee bleef stil, maar het gemeen geraakte in beweging, en het wonder dreigde op den sterken geest neder te komen, die zich gelukkig achtte, door eene achterdeur te ontsnappen. De doofheid, eene plaag voor den nieuwsgierige, deed op hem dezelfde uitwerking als de hinderpalen op de geweldige hartstogten, en diende alleen, om hem nog meer op te winden. Genoodzaakt, om zijne nieuwsgierigheid te bevredigen, zich alleen op zijng ezigt te verlaten, bediende zich la condamine van hetzelve tot in het buitensporige, en liet zich door geenerlei bedenking in het gebruik van dit zintuig beperken. Op zekeren dag trad hij bij Mevrouw de choiseul binnen, terwijl zij bezig was een' brief te schrijven. Zachtjes naderende, en haar over den schouder kijkende, volgde hij de beweging van hare hand, lezende wat zij schreef. Dooven wanen steeds niet gehoord te worden; maar Mevrouw de choiseul had een fijn gehoor; zij bemerkte, wie het was, die zich in hare brieswisseling mengde, en, zonder van houding te veranderen, of een enkel woord te uiten, besloot zij haren brief aldus: ‘Ik zou u nog wel meer zeggen; maar de Heer la condamine staat achter mij, en leest, hetgeen ik aan u schrijf.’ - ‘Ach, Mevrouw!’ riep de bespieder, dus op heeter daad betrapt, onbedacht uit, ‘welk eene onregtvaardigheid! Ik verzeker u, dat ik niet gelezen heb.’ | |
[pagina 701]
| |
Veel bragt hij, door zijne schriften, toe ter verspreiding van de toen pas ontdekte Kinderpok-inenting. Genees- en Heelkunde behoorden tot de geliefkoosde voorwerpen zijner nieuwsgierigheid. Nieuwsgierigheid, herhalen wij, waarvan hij het slagtoffer werd; terwijl zijn dood bewijst, tot welk eene mate het verhevene en het belagchelijke zich kunnen zamenparen. In zijne grijsheid met zware ligchaamsgebreken bezocht, troostte hij zich over zijn onvermogen van niet meer naar de Akademie te kunnen gaan, door zich de registers der zittingen en de belangrijkste Memoriën te doen voorlezen. Op die wijze vernam hij, dat een jong Heelmeester eene stoute en zeer gewaagde kunstbewerking had uitgevonden voor eene der kwalen, van welke hij zelf was aangetast. Hij deed hem roepen, en, minder nog gedreven door de hoop op herstel, dan door het aanlokkelijke der nieuwigheid, bood hij zichzelven aan, om de proef te ondergaan. De jongman scheen ontzet van dit aanbod; het was geen experimentum in animâ vili; maar la condamine bemoedigde hem, en deed zijn uiterste best, om hem over te halen. ‘Zoo ge niet wel mogt slagen,’ zeide hij, ‘kan zulks voor u van geenerlei kwade gevolgen zijn; ik ben oud en ziek; men zal zeggen, dat de natuur u slecht gediend heeft. Zoo ge, daarentegen, mij geneest, zal ik zelf een naauwkeurig verslag van uwe wijze van werken aan de Akademie zenden, hetwelk u tot geene geringe eer zal verstrekken.’ De jonge kunstbeoefenaar liet zich eindelijk bewegen, en ging tot de operatie over; maar de lijder, zijne nieuwsgierigheid tot heldenmoed drijvende, wilde, te midden der smarten, nog zien, hoe hij geopereerd werd. ‘Niet zoo schielijk,’ riep hij; ‘vergun mij, dat ik zie..... Maar, Mijnheer, zoo ik uwe manier van opereren niet zie, kan ik er immers geen verslag van geven aan de Akademie.’ - Helaas! door, als met geweld, den tijd te hebben genomen van te zien, had hij den tijd niet om zijn Rapport te stellen. Zijne opgeruimdheid, niet min levendig, maar edeler, dan die van scarron, bleef hem bij tot zijnen jongsten snik: hij maakte verzen op zijne ligchaamskwalen, in welke echter meer ongedwongenheid en gemakkelijkheid, dan dichterlijk vernuft, doorstraalden. |
|