Of de naam ook iets ter zake doe?
In zeker gezelschap werd een plat dichtstuk van geenerlei waardije, en evenwel van een' Dichter van zekeren naam, voorgelezen, zonder dat deszelfs naam vooraf genoemd werd. ‘o, Hoe laf!’ fluisterden de Dames.- ‘Smakeloos tuig! Van wien is dat dor produkt?’ bromden een paar basstemmen. - ‘Zacht, zacht, Mijne Heeren en Dames!’ viel hun de voorlezer in; ‘het is van ***. Ziet gij, zijn naam staat er onder.’ - Diepe stilte. - ‘Ik vind toch, bij rijper nadenken,’ dus ving na deze pauze een der straks aangeduide Heeren aan, ‘het gedicht zeer naïf. Dat beeld, bij voorbeeld, is geheel uit het leven genomen, en de taal regt gemoedelijk. Juist in dien toon openbaart zich het reine Genie.’ - ‘Dat vind ik ook,’ riep een tweede, een derde, en nu ook terstond een vierde en vijfde. Men kon niet begrijpen, dat men de bijzondere schoonheden des gedichts niet op het eerste gehoor had gevoeld, enz. enz. Niets gaat toch boven een' beroemden Naam!