Lodewijk de XV, naar zijne eigene getuigenis, een achterkleinzoon van een' notaris en een' barbier.
Niet altijd maken de Vorsten zoo veel werks, als men waant, van den hoogen adel, en de aanmatigingen te dezen, bij dezulken, die hen omringen, maar gaan derzelver persoonlijke diensten hun doorgaans wel het meest ter harte. Lodewijk de XV, walgende van de geschillen tusschen Hertogen en Pairs wegens hunne geslachtregisters, wilde hun leeren, zich niet te schamen, hunne adelärme verwanten te erkennen. Hij had, te dien einde, de afkomst van onderscheidene personen van zijn Hof bestudeerd, en vond er een hen vernederend vermaak in, de aanmatigingen van dezulken ten toon te stellen, die het hoovaardigst waren op hunne geboorte. Zoo herinnerde hij vaak den Maarschalk de richelieu, dat vignerot, diens overgrootvader, een fluitspeler was, die aan de nicht des vermaarden Kardinaals had weten te behagen; aan de villeroi's, dat zij afstamden van een' vischboer onder frans den I. Op zekeren avond, dat hij verscheidene Hovelingen door dergelijke kleine historische waarheden half wanhopig had gemaakt, nam hij van nieuws het woord, en zeide, op een' vrolijken trant: ‘Voor 't overige, Mijne Heeren, troost u: ik zelf, die, zoo ik vermeene, een vrij goed Edelman ben, ik zelf had tot voorvader een' Notaris te Bourges.’ - Men schreeuwde het uit van ongeloovige verbazing. De Koning nam een klein geschrift uit eene lade, en, met het oog op hetzelve gevestigd, vervolgde hij aldus: ‘Onder de regering van lodewijk den XI, omstreeks den jare 1470, woonde te Bourges een eerlijk Notaris, met name babou. Men beweert met eenigen grond, dat de vader van dezen babou Barbier was; maar dit is niet zoo volkomen stellig bewezen, als het beroep van Notaris, door den zoon uitgeoefend, van wien in de Archi-