de oorzaken, welke murat noodzaakten, om zichzelf, in zekere zaken, tot het strengste zelfbedwang te veroordeelen.
Wij laten dit daar, en bepalen ons tot de mededeeling van eenige trekken uit bonaparte's briefwisseling, waarin wij den napoleon van latere dagen, ten zij dan in zekere heftigheid van karakter, volstrekt niet herkenden.
‘Dat mijn Genius,’ dus schreef hij onder anderen aan josephine, ‘die mij te midden der grootste gevaren steeds beschermde, u omgeve, u bedekke, en ik geef mij, van denzelven ontbloot, aan alles prijs. Geen dag heb ik gesleten, zonder u te beminnen; geen nacht, zonder u in mijne armen te drukken; geen kop thee heb ik tot mij genomen, zonder den roem en de eerzucht te vervloeken, welke mij van de ziel mijns levens verwijderd houden. De gedachte aan u beheerschte mijn hart, vóór die aan de geheele natuur; uwe luimen waren yoor mij eene heilige wet. U te zien, was al mijn heil; gij zijt schoon, bevallig; uwe zachte en hemelsche ziel teekent zich op uw gelaat; ik aanbad alles aan u; meer naïf, meer jeugdig, zou ik u minder bemind hebben. Alles bekoorde mij, zelfs tot de herinnering van uwe dwalingen en van het bedroevend tooneel, veertien dagen vóór onzen echt; deugd was mij alles, wat gij deedt; eer alles, wat u behaagde; roem had niets aantrekkelijks voor mijn hart, dan alleen omdat dezelve u aangenaam was en uwe eigenliefde streelde. - Uwe kinderen schrijven mij lieve brieven. Sinds ik u niet meer behoor lief te hebben, bemin ik hen te meer. In spijt van het noodlot en de eer, zal ik al mijn leven u beminnen. Mijn geluk is, u gelukkig te zien; mijne blijdschap, uwe vrolijkheid; mijn vermaak, dat gij het hebt. Vaarwel, josephine! Gij zijt voor mij eene wereld, welke ik niet kan verklaren; ik bemin u dagelijks meer en meer. - Ik meende, dat ik jaloersch was; maar ik zweer u, dat daar niets aan is. Liever, dan u treurig te zien, zoude ik u, geloof ik, zelf een' minnaar geven. - Ik haat Parijs, de vrouwen, de liefde. Deze toestand is verschrikkelijk, en uw gedrag.... Maar, moet ik u beschuldigen? Neen, uw gedrag is dat van uw noodlot. Zoo beminnelijk, zoo schoon, zoo goed, waarom moet gij het moordend
werktuig mijner wanhoop zijn? - Josephine! gij kondt het geluk hebben uitgemaakt van een benijd en grillig man. Gij maakt mij ongelukkig; ik heb het voorzien. Ik voelde het, toen mijne ziel zich aan u verbond, toen de