| |
Iets over K. Westerbaen, W.Z.
Aan den Redakteur der Vaderlandsche Letteroefeningen.
Mijn Heer!
Toen ik onlangs de schoone verzameling van Prenten, tot de Vaderlandsche Kerkgeschiedenis behoorende, en bij de Bibliotheek mijner Gemeente alhier berustende, op nieuw doorzag, vond ik onder de Portretten ook dat van mijnen eerwaardigen Grootvader kornelis westerbaen, w.z., eenen man, wel waardig onder de Geleerden der achttiende eeuw en onder de ijverige uitbreiders van den goeden smaak onzer Landgenooten vermeld en aan de vergetelheid ontrukt te worden. Reeds lang had ik mij daartoe verpligt gevoeld; doch eene misschien te ver getrokkene kieschheid weêrhield mij. Nu besloot ik, eene kleine hulde bij 's mans portret in de gemelde verzameling neêr te leggen. Doch weldra begreep ik, dat het misschien den een' of ander', vooral van diegenen onzer oudere Landgenooten, die hem gekend hebben, niet onaangenaam zou zijn te weten, dat dit door mij geschied is, en te lezen, wat ik over hem geschreven heb. Uw geacht Maandwerk houde ik voor het geschiktste middel, om daartoe de gelegenheid aan te bieden. Ik zende u dan het stukje, en verzoeke, om het daarin eene plaats te geven, onder den titel van: Iets over k. westerbaen, w.z. Zoo dit geschieden kan, zal het aangenaam zijn aan hem, die de eer
| |
| |
heeft, zich, met betuiging van hoogachting, te onderschrijven:
Uwen dienstvaardigen Dienaar
c.w. westerbaen.
Amsterdam,
20 Junij 1828.
Dit is het afbeeldsel van mijnen zeer geleerden en arbeidzamen Grootvader, kornelis westerbaen, w.z., laatst Predikant te Rotterdam, en aldaar als Emeritus hoogbejaard overleden in het jaar 1774. Uit zijne nagelatene papieren is hij mij gebleken, een beschaafd en belangrijk prediker geweest te zijn. Dat hij ook eenen zuiveren, klaren en gemakkelijken Nederduitschen stijl voerde, door het beoefenen der werken van hooft, vondel en de brandten zeer veredeld, dit getuigen zijne menigvuldige keurige vertalingen van de beste Engelsche werken van zijnen tijd, meestal met zijne aanteekeningen verrijkt uitgegeven, en inzonderheid van de Algemeene Historie in 19 kwarto deelen, en van n. lardner 's Geloofwaardigheid der Evangeliegeschiedenis, waarvan hij slechts vier deelen vertalen konde, omdat dit werk te geleerd was voor een genoegzaam algemeen vertier. Zijne Adversaria Graeca, Latina, Historica atque Theologica, onder mij nog heden berustende, bewijzen meer dan genoegzaam zijne zeer uitgebreide belezenheid in de oude en nieuwe Litteratuur. Om zijne geleerdheid niet min, dan om zijne uitnemende braafheid, achtbaarheid, vredelievendheid en aangename gezelligheid, was hij, vooral te Utrecht, zoo hoog geacht en bemind, dat de stedelijke Regering aldaar hem, bij zijn vertrek naar Rotterdam, met het Groot Burgerregt voor hem en zijne kinderen vereerde, waarvan hij, vóór het Iste en IIIde deel zijner bovengemelde vertaling van lardner, in zijne opdragt van dezelve aan die Regering, dankbare melding maakt. Opmerkelijk is het ook, dat hieronymus van alphen, Hoogleeraar in de Heilige Godgeleerdheid aan de Hoogeschool te Utrecht, in zijne
belangrijke aanprijzende voorrede voo
| |
| |
dit werk, den vertaler van hetzelve noemt den eerwaardigen en bij uitstek vlijtigen, der beide talen (der Engelsche en der Nederduitsche) niet alleen magtigen, maar ook der zaken kundigen, zeer geleerden Heer kornelis westerbaen, w.z., thans vermaarden Leeraar in de Remonstrantschgezinde Gemeente te Rotterdam, en dat hij voorts aan de vertaling toekent eene volkomene getrouwheid, eene meest naauwkeurige overeenstemming van den zin, dien de Schrijver in zijne tale heeft uitgedrukt, met den zin, dien de Vertaler zijnen Lezer wil inboezemen, en evenwel tevens eenen zuiveren, zoetvloeijenden, niet opgeblazenen of gemaakten, maar duidelijken en verstaanbaren slijl; met deze bijvoeging: Op deze wijze te vertalen, is aan weinigen gegeven. Als men nu den heerschenden geest van dien tijd in aanmerking neemt, dan is zoo wel de vermelde gunst van de Burgemeesteren, Raden en Vroedschappen der stad Utrecht, als deze lofspraak van den Hoogleeraar van alphen aan eenen Remonstrantschen Leeraar, eene zeer vereerende onderscheiding voor de gevers niet min, dan voor den ontvanger, geweest; te meer, daar deze niet gewoon was, zijne gevoelens te verbergen, maar zich steeds eenen ijverigen en krachtigen voorstander betoonde van Christelijke vrijheid, regt en waarheid. Men ontwaart dit nog heden uit zijnen Teugel voor den ijver des Prediksloels, nevens eenige andere Dichtstukken, na zijnen dood, in één bundeltje, te Leyden, bij kareldelfos, in 1774, uitgegeven door zijnen zoon, willem westerbaen,
k.z., wijlen mijnen geachten Oom en opvoeder, Predikant te Noordwijk binnen. Te vergeefs zou men in deze dichterlijke voortbrengsels eene hooge dichterlijke vlugt zoeken, vooral niet in zijnen Zwanenzang, een voortbrengsel van drieenzeventigjarigen ouderdom, doch, om zijnen levensloop en hartelijke Godsvrucht te leeren kennen, niet onbelangrijk. In zijn eerste Eeuwgetijde der Utrechtsche Akademie, echter, gloeit warmte en schittert levendigheid van schilderachtige voorstellingen. Dit stuk ge- | |
| |
tuigt mede van zijnen ijver in geleerde nasporingen, en is, ook uit hoofde van de bijgevoegde aanteekeningen, voor de geschiedenis van die feestviering, en van de Utrechtsche Akademie in het algemeen, zeer lezenswaardig.
Wijders vinde ik nog door hemzelven aangeteekend, dat pieter oostdam, wien hij noemt een deftig, deugdzaam, opregt en geleerd man, en van wien ik een keurig handschrift, behelzende eene Grammatica Belgica in het Fransch en Latijn, nevens elkander geplaatst, ten einde vreemdelingen de grondbeginsels onzer taal te leeren, aan de Bibliotheek mijner Kerk heb geschonken, zijn leermeester is geweest in de Grieksche en Latijnsche talen, van Februarij 1710 tot Julij 1712, toen hij tot Student bij onze Kweekschool met lof is aangenomen. Gedurende deze twee en een half jaren, begaf zich de aanstaande Student, iederen werkdag, te voet, heen en weder, van zijne geboorteplaats Katwijk aan den Rijn naar Noordwijk binnen, de woonplaats van zijnen leermeester, om de gemelde Grieksche en Latijnsche lessen te halen, welke hij zich met eene zeldzame naarstigheid ten nutte moet gemaakt hebben, daar hij, in eenen zoo korten tijd, eene gansch niet algemeene bedrevenheid in die beide talen wist te verkrijgen. Doch ik moet hier niet verzwijgen, dat zijn verstand reeds eene meerdere rijpheid bezat, toen hij zich aan deze studiën toewijdde, welke vervolgens zijnen mannelijken leeftijd versierden, en hem, tot in hoogen ouderdom, vermaakten. Zijn dood, die de Rotterdamsche Gemeente vooral rouw deed dragen, wekte lijk- en lofdichten; want zijn leven was geacht geweest ook bij de voornaamste Dichters van zijnen tijd, vooral bij zijnen vriend dirk smits, vóór wier gedrukte werken men doorgaans ook iets van hem vindt. Poot had hem eenen dichterlijken brief geschreven, die onder deszelfs werken gedrukt gelezen wordt. Ik heb dien, met de eigene hand van dezen Dichter zeer net geschreven en
geteekend, bezeten, doch naderhand present gedaan, om te beter bewaard te worden, aan de geëerde Familie van wijlen den Fiskaal Mr. guill. van der
| |
| |
meersch in 's Gravenhage, welke eene zeer schoone verzameling van Autographa van groote mannen bezit, die, zoo ik meen, thans in handen is van Z.E. den Minister Mr. c.f. van maanen.
Zoo heeft dan mijne hand mijn hart gehoorzaamd, door deze geringe hulde toe te brengen aan den verdienstelijken man, wiens naam nog lange vereerd worde, gelijk zijne gedachtenis in zegening blijft bij zijnen dankbaren en liefhebbenden kleinzoon
c.w. westerbaen.
Amsterdam,
23 Mei 1828. |
|