Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 565]
| |
Mengelwerk.Voorlezing over Mahomed.
| |
[pagina 566]
| |
ten heeft men buiten twijfel overdreven. Misschien ligt de waarheid in het midden, en moet men eene mengeling van goede en kwade eigenschappen erkennen in den man, wiens onderneming zoo grooten invloed op belangrijke wereldgebeurtenissen gehad heeft, en ook nu nog trotsche Muzelmannen met verachting op Christenen doet nederzien, als op eenen hoop ongeloovigen, die naauwelijks geduld mogen worden. Desniettegenstaande begon men in onzen leeftijd over mahomed en diens leer gunstiger te denken, dan voorheen. De liefderijke geest des Christendoms vordert van ons, dat wij in elken mensch het goede opmerken, over dwalenden geenszins met te groote gestrengheid oordeelen, en zelfs onze vijanden liefhebben. Men mag echter de toegeeflijkheid en verdraagzaamheid niet zoo verre drijven, dat het blijkbaar kwade verzwegen, of althans door verschoonende voorstelling te zeer vergoelijkt zoude worden. Verzachtende benamingen kunnen het wezen der zaak zelve nooit veranderen. Blijk van een te gunstig oordeel over den zoogenaamden profeet van Mekka en diens stelsel meen ik weleens in openbare geschriften aangetroffen, of ten minste uitdrukkingen en stellingen gevonden te hebben, die misschien ten nadeele der waarheid opgevat zouden kunnen worden. Zoodanige opmerking bragt mij tot nadenken en onderzoek. Ik moest stoffe voor eene spreekbeurt kiezen, en bepaalde mij tot dit onderwerp. Hetzelve heeft wel niet regtstreeks betrekking tot het doel der Maatschappij, waarvan wij leden zijn; maar ik spreek tot belijders van het Christelijk geloof, die allen in dit ééne punt overeenkomen, dat jezus christus de Zaligmaker van zondaren is, en dat er geen andere naam onder den hemel werd gegeven, door welken wij behouden kunnen worden. Ik heb voorgenomen, te spreken, I. over het doel, dat mahomed zich voorstelde; II. over de middelen, welke hij daartoe gebruikte; III. over de uitwerkselen of over het nut van zijne onderneming. | |
[pagina 567]
| |
I. Wanneer wij over de bedoelingen van onze medemenschen willen oordeelen, is er veel behoedzaamheid noodig. Wij kunnen niet lezen in het harte; wij zien alleen het uitwendige. Bedriegelijk is dikwerf de schijn. Door denzelven verbijsterd, zullen wij misschien oogmerken aan iemand toeschrijven, welke hij niet heeft. Hoe weinig kennen wij onze tijdgenooten! Zelfs menigeen, die in onze nabijheid leeft en dagelijks door ons opgemerkt kan worden, is niet in allen opzigte zoodanig, als wij ons verbeelden. Dikwerf leert ons de ondervinding, dat wij dwaalden bij onze beoordeeling van menschen, die wij meenden te kennen. Gebeurt dit ten opzigte der genen, die wij hooren spreken en zien handelen, hoe veel te ligter nog kan dwaling plaats hebben, wanneer de bedoelingen van menschen, die vóór eeuwen en in verre landen leefden, beoordeeld worden! Ook omstandigheden moeten in aanmerking komen. Wij zien het geheel niet over. Dezelfde dingen kunnen van onderscheidene kanten beschouwd worden; en dikwerf meenen wij iets anders op te merken, wanneer wij op een ander standpunt ons geplaatst hebben. Wij aanschouwen de daden, geenszins de gezindheden der menschen. Wij moeten echter naar zekere handelingen oordeelen over de handelende personen. Daden toch mogen wij aanmerken als gezindheden, die in werking gebragt worden. Onderscheidt zich iemand door groote bedrijven, en heeft hij kennelijken invloed op de gebeurtenissen van zijnen leeftijd, of tevens ook van volgende eeuwen, zoo maakt de geschiedenis ons zijn karakter meer openbaar, en wij kunnen uit zijn gedrag eenigermate besluiten tot zijne bedoelingen, als wij omstandigheden behoorlijk in aanmerking weten te nemen. - Van dien aard nu was het leven van mahomed. Een treurig verval vond destijds plaats onder de belijders van het Evangelie. De leer der behoudenis, oorspronkelijk zoo schoon en zoo krachtig werkende | |
[pagina 568]
| |
tot veredeling der menschen, was allengs miskend en door ongepaste bijvoegselen misvormd geworden. Met verwonderlijken spoed ging eerst de uitbreiding des Christendoms voort, terwijl de geloovigen één hart en ziel waren. Ieder, die in het behoud van dwalenden belang stelde, zag met innige blijdschap, dat, in weerwil van velerlei tegenkanting, het licht meer en meer over de duisternis begon te zegepralen. Maar deze voorspoed der Christelijke kerk had ook eene gevaarlijke zijde. Door redelijke middelen moet redelijke godsdienst bevorderd worden. Ligt gebeurt het echter, dat zelfs welmeenende menschen door zelfvertrouwen en eigenliefde zich laten misleiden, om op eene min gepaste wijze voor eene goede zaak te ijveren. Misschien is het grootendeels hieraan toe te schrijven, dat er spoedig zoo vele verkeerdheden onder de Christen-belijders inslopen. Welligt heest overdrevene zucht tot spoedige uitbreiding van het geloof in jezus groot nadeel gedaan. In de dagen van verdrukking was het vooral hoogst belangrijk, dat het Evangelie door zeer velen werd aangenomen. Doch menigeen behield bij zijnen overgang tot het Christendom nog Joodsche of Heidensche meeningen en zeden. Reeds ten tijde der Apostelen openbaarde zich dit kwaad, en na hunnen dood is het hand over hand toegenomen. Menigeen, zoo het schijnt, maakte er meer werk van, om de Christelijke kerk spoedig in aantal van leden te doen toenemen, dan om het eigenlijk doel des Christendoms, kennis en zedelijke veredeling, te bevorderen. Na den overgang van Keizer konstantijn vooral verergerde de inwendige toestand, terwijl aanzien en bloei naar het uitwendige vermeerderden. Ongelukkiglijk wilde men, om de menigte te boeijen, luister bijzetten aan den redelijken godsdienst, welke misschien aan velen, in hunne onkunde, al te eenvoudig toescheen. Heidensche wijsgeerte werd kwalijk toegepast op de verhevene leeringen van het woord des levens. Joodsche beuzelgeest bragt niet weinig toe tot miskenning van het Evangelie, dat, wèl begrepen, eene kracht Gods tot zaligheid is voor ie- | |
[pagina 569]
| |
der, die gelooft en met waren kinderzin gehoorzaamt. Door geheimzinnige voordragt der leer en door praal van plegtigheden zocht men belijders te winnen. Zoo drongen allerlei wanbegrippen en dwalingen ter kerke in. Voor twisten en verdeeldheden was eene wijde deur geopend. Verschil van meeningen had liefdeloosheid ten gevolge. Zoogenaamde regtzinnigheid gold weldra meer, dan gemoedelijke opvolging der zedelijke voorschriften. Naar mate verdrukking van den kant der ongeloovigen verminderde, begonnen de Christenen, afwijkende van de volmaakte wet, die der liefde is, elkander meer en meer te haten en te vervolgen. Het kenmerk, dat Christenen vroeger zoo voordeelig onderscheidde van Joden en Heidenen, ging allengs verloren. Velerwegen werden slechts belijders in naam gevonden, die van het wezen des Christendoms bijkans niets schenen te weten. Zoo treurig was het overal en bijzonder in het Oosten gesteld, toen mahomed, als hervormer, optrad. Wat bewoog den man, om dit te doen? Was zijn oogmerk geheel onbaatzuchtig, of bedoelde hij meest zichzelven? Welligt moeten wij noch het eene, noch het andere, bij uitsluiting, aannemen. De mensch beseft zelf dikwerf niet volkomen duidelijk, uit welke beginselen hij handelt. Zelden is het goede geheel zuiver, en het kwade heeft gewoonlijk iets, dat tot verschooning of wel tot regtvaardiging van hetzelve schijnt te kunnen strekken. In denzelfden mensch is meermalen eene zonderlinge mengeling van strijdige eigenschappen. Menigeen doet onbetamelijke dingen, en vleit nogtans zichzelven met zijne goede meening, of zoekt het verkeerde te verontschuldigen uit hoofde van den drang der omstandigheden. Eigenliefde, eerzucht en hoogmoed brengen dan weleens veel toe, om het geweten te verbijsteren. Ligt gaat iemand allengs en ongevoelig veel verder, dan hij in den beginne zich had voorgesteld. Zou misschien ook mahomed in dit geval zich bevonden hebben? De godsdienstige toestand des menschdoms te dien tijde was zeer ongunstig. Joden, Christenen en Heidenen woon- | |
[pagina 570]
| |
den onder elkander in het Oosten. Bij de Arabieren, ten deele afstammelingen van ismaël, waren herinneringen uit de aartsvaderlijke tijden, schoon met fabelen en ongerijmdheden vermengd, bewaard gebleven. De afgoderij had niet overal even diepe wortelen geschoten. Te Mekka was een tempel, die in groot aanzien stond, en gezegd werd van abraham herkomstig te zijn. Mahomed, van het edele geslacht der Korachiten afstammende, was in geringe omstandigheden naar de wereld geboren en opgevoed; maar hij gaf weldra blijken van meer dan middelmatige geestvermogens. Handelsbetrekkingen verschaften hem gelegenheid, om veel op te merken, en, vooral op zijne reizen in andere landen, door omgang met vreemdelingen zijne kundigheden te vermeerderen. Gezond verstand deed hem de ongerijmdheid der afgoderij beseffen. Een verbasterd en vervallen Jodendom kon geenszins bekoren, om hetzelve aan te nemen. De onderlinge verdeeldheden en vervolgingen der Christenen gaven geen hoog denkbeeld van de voortreffelijkheid der leere, die zij als Goddelijk roemden. Heidendom, Jodendom en Christendom stonden vijandig tegen elkander over. Verbetering in zaken van godsdienst was er grootelijks noodig. Welligt deed eerst welwillendheid mahomed den wensch koesteren, om eenige hervorming onder zijne land- of stadgenooten te beproeven. Hij schijnt alzoo het weren van den dienst der afgoden zich voornamelijk ten doel gesteld te hebben. Voorwaar een losselijk doel op zichzelve! Hetgene ook in de heilige boeken der Joden en Christenen wordt geleerd, staat overal in den Koran op den voorgrond: Daar is slechts één God! De toenemende vereering van maria en vele Heiligen scheen bezwaarlijk hiermede overeen te brengen. Godgeleerde twisten, reeds langen tijd gevoerd met vreesselijke verbittering, gaven reden, om te denken, dat de Christelijke kerkleer niet bewaard was gebleven in oorspronkelijke zuiverheid. Een Arabier, als mahomed, voorzien met eenige, maar zeer gebrekkige kundigheden, vurig van geest, eerzuchtig en ondernemend van aard, | |
[pagina 571]
| |
kon ligtelijk zich verbeelden, bestemd te zijn, om eene hoogst noodige hervorming te bewerken. Datgene, wat men te dien tijde Christendom noemde, was niet bevorderlijk tot zijn oogmerk. Herstelling van den godsdienst der aartsvaderen scheen beter met zijne bedoelingen overeen te komen. Met eerbied sprak mahomed steeds van noach, van abraham, van mozes, en van jezus, den Zoon van maria, bewerende, dat Hij hetzelfde leerde, wat geleerd was door deze heilige mannen, namelijk Gods eenheid, een toekomend leven, en een regtvaardig oordeel na den dood. Ware het hierbij gebleven, wij zouden misschien reden hebben, om mahomed hoog te achten; maar hij ging eenen stap verder, en waagde het, zich in gelijken rang te stellen met mozes en jezus. Hij gaf zich uit voor een onmiddellijk Godsgezant, die den Koran door tusschenkomst van den Engel gabriel uit den hemel had ontvangen, en gelast was, om dit volmaaktere wetboek door het zwaard aan de menschen op te dringen. Vond hier opzettelijk bedrog plaats, of welligt misleiding der eigenliefde? De zachtste beoordeeling is buiten twijfel deze, dat wij het doorzetten der onderneming van mahomed aan dweeperij toeschrijven, waarbij zelfvertrouwen en hoogmoed gewoonlijk eene groote rol spelen. In den beginne dan moge ook al meer bepaald het doel van den zoogenaamden profeet geweest zijn, de afgoderij te verdrijven, waarschijnlijk heeft zich daarmede allengs meer en meer eene sterke zucht naar onderscheiding, aanzien en eere verbonden. Het welgelukken der eerste pogingen geeft gewoonlijk vertrouwen en moed, om het begonnen werk voort te zetten. Zelfs de tegenkanting kan, onder zekere omstandigheden, ten prikkel strekken, om vol te houden, en met onvermoeide vlijt te werken aan datgene, wat men zich als taak heeft voorgesteld. Zoo lang er eenige hoop is, om te overwinnen, schijnt dan de lust tot strijden toe te nemen met de zwarigheden, die men te boven moet komen. De eigenliefde ondervindt hierbij zeker streelend genoegen. Dit heeft inzonderheid plaats, | |
[pagina 572]
| |
wanneer eene blijkbaar goede zaak wordt verdedigd. Zoodanig was in zekere mate het geval van mahomed. Hij trad op als verdediger der leer van Gods eenheid tegen Heidenen en tegen Christenen, die in hunne onderlinge twisten weleens tot het veelgodendom schenen te neigen. Maar hoe ligt laat de mensch door vertrouwen op zijne goede meening zich verleiden, om ongevoelig verder te gaan, dan eerst zijn oogmerk was! En hoe meenigeen verbeeldt zich, nog uit goede beginselen te handelen, terwijl reeds zelfzoekende bedoelingen blijkbaar worden! Zoo schijnt ook mahomed, Gods eenheid verkondigende, eigene grootheid gezocht te hebben. Hij matigde zich eene eer aan, die hem geenszins toekwam. Hij wendde Goddelijk gezag voor, dat hij niet kon staven; en hij beriep zich op onmiddellijke zending, waarvan geene bewijzen waren. Hij gaf zich voor den laatsten Godsgezant of profeet uit, en ontzeide het paradijs aan allen, die hem geloof weigerden. Moge er eene enkele plaats in den Koran zijn, waar mahomed zich gunstiger uitlaat over Joden en Christenen, die Gods eenheid erkennen, de geest van dat zonderling boek ademt in het algemeen haat tegen ieder, die in den profeet van Mekka niet gelooft. De geloovigen worden tot strijd tegen de ongeloovigen opgeroepen, en de hoop op buit, voor roofzuchtige Arabieren een zoo krachtige prikkel, is er geenszins vergeten. Overdreven zucht naar grootheid en heerschappij zal dan wel hoofddoel van mahomed geweest zijn, hoezeer hij zelf misschien bij al zijn drijven zich vleide met bedriegelijken waan, alsof hij uit betamelijke beginselen voor eene goede zaak ijverde. Dat dit werkelijk het geval niet was, zal nader blijken, als wij II. Meer bepaaldelijk acht geven op de middelen, door welke hij zijn doel poogde te bereiken. Mahomed had den ouderdom van veertig jaren bereikt, toen hij als hervormer optrad. Eerst poogde hij door overreding, en vervolgens, toen zijn aanhang eenige sterkte had bekomen, door geweld van wapenen zijne | |
[pagina 573]
| |
leer uit te breiden. Was misschien oorspronkelijk zijn doel alleen, de afgoderij der Heidenen te weren, hij zocht naderhand ook Joden en Christenen tot belijders van die leer te maken, welke hij verkondigde. Dat hij zekere schranderheid aan den dag legde, om vele aanhangers te winnen, valt geenszins te ontkennen. Hetgene hij voorstelde, was ten deele op waarheid gegrond, doch tevens doormengd met verdichtselen en ongerijmdheden. Hij beweerde namelijk, dat hij geene nieuwe leer wilde invoeren, maar het oude en eenige ware geloof herstellen. Volgens zijn voorgeven predikte hij den godsdienst, welke door noach, abraham, mozes en jezus was verkondigd, en van den aanvang der wereld af, door alle tijdperken heen, in het wezenlijke steeds dezelfde bleef, ofschoon er, naar gelange van omstandigheden en verschillende behoeste der menschen, soms eenige wijzigingen vereischt werden. Vergelijken wij nu den inhoud des Korans met de heilige boeken der Joden en Christenen, welk een onderscheid! Ja, mahomed stelt de leer van Gods eenheid overal op den voorgrond; maar zijn onderwijs, dat Goddelijk moet heeten, is overigens ten eenemale verward, niet zonder tegenstrijdigheden, en vol van grove wanbegrippen. De gewaande profeet maakt zelf grootelijks zich schuldig aan die fout, waarover hij Joden en Christenen zoo hard beschuldigt. Hij verminkt, namelijk, de leer des Bijbels, verdraait de geschiedenis, en geeft beuzelachtige uitleggingen of bijvoegselen, welke zoo vele bewijzen van zijne bedriegerijen opleveren. De geschiedenis van jozef, om slechts iets te noemen, wordt in den Koran, sura of hoofdstuk 11, vrij uitvoerig verhaald, doch met eene wonderlijke vermenging van waarheid en verdichtsel. Mahomed laat den jongeling eerst ook droomen, en zijnen droom aan zijnen vader vertellen; waarop jakob hem waarschuwt, dat hij er niet van spreken zal tot zijne broeders. Deze haten jozef, omdat hij des vaders lieveling is; zij nemen in koelen bloede het besluit, om hem te dooden, en | |
[pagina 574]
| |
zeggen daarop tot jakob: ‘Vader! waarom zendt gij jozef niet met ons in het veld? Wij zullen groote zorg voor hem dragen, en hij zal zich verlustigen.’ - ‘Ik vrees,’ zeide jakob, ‘dat gij onachtzaam zult zijn in hem te bewaren.’ - ‘Vreest gij,’ zeiden zij, ‘dat de wolf hem bij ons zal verslinden, en dat wij geene kracht, om hem te beschermen, zullen hebben?’ - Toen namen zij hem des morgens mede, en wierpen hem in eenen put. - Ten zelfden dage hield daar eene karavane stil, om water te putten. Toen men eenen emmer in den put nederliet, hield jozef zich daaraan vast, en geraakte alzoo behouden naar boven. - Men voerde evenwel den jongeling, als slaaf, naar Egypte. - Vervolgens wordt het voorval tusschen jozef en de gemalin zijns meesters op eene sabelachtige wijze verhaald. Hare schuld zou door haren man erkend zijn. Hij wilde echter de zaak geheim houden; maar het gebeurde werd evenwel ruchtbaar door de stad, en leverde eene ruime stof van gesprek voor de gezelschappen der vrouwen. Toen verzon de gemalin van potifar eene list, om zich te verontschuldigen. Zij liet, namelijk, een aantal vrouwen bij zich op een gastmaal komen, en deed jozef in de eetzaal treden, juist toen zij bezig waren de spijs te snijden. En nu, zegt de Koran, werden die vrouwen zoo getroffen door jozef's schoonheid, dat zij, in plaatse van de spijs te snijden, zich in de vingers sneden en uitriepen: ‘o God! dit is geen mensch, maar een Engel.’ Daarop zou de meesteres zich verontschuldigd en als geregtvaardigd hebben over haar gedrag ten opzigte van den schoonen slaaf. Op zoodanige wijze verwart mahomed waarheid en leugen onder elkander; en die man wilde als hervormer van wanbegrippen en als hersteller van den oorspronkelijken godsdienst optreden! Blijkbaar is de Koran een zamenraapsel van Heidensch bijgeloof, vermengd met ongerijmde meeningen van Joden en Christenen, waarbij eenige stukken uit den Bijbel gevoegd werden. De leer van mahomed ademt echter meer den geest des Jo- | |
[pagina 575]
| |
dendoms, dan dien van het Evangelie; en wel bepaaldelijk schijnen de bedorvene leeringen en wanstaltige bijvoegselen van Rabbijnen en Thalmudisten het meest in den smaak des zoogenaamden proseets gevallen te zijn, of liever, hem het best tot zijn oogmerk gediend te hebben, namelijk om spoedig eenen aanhang te maken. Tot verontschuldiging of regtvaardiging van mahomed zou men kunnen zeggen, dat omstandigheden hem noodzaakten, zich te schikken naar de leefwijze en behoefte zijner Arabieren; ook solon betuigde, dat hij aan de Atheners geenszins de beste wetten had gegeven, maar zoodanige wetten, als destijds de beste voor hen waren; en wij lezen in het Evangelie, dat mozes dingen, welke niet goed zijn, aan de kinderen israëls heeft moeten toelaten, om de hardigheid hunner harten. Doch de gevallen staan hier niet gelijk. Mahomed gaf voor, dat hij alle ingeslopene misbruiken wilde hervormen, en den godsdienst tot oorspronkelijke zuiverheid herstellen; ware hij aan dit beginsel getrouw gebleven, hij zou veel verworpen hebben, dat in zijne leer is opgenomen. Hij drong zijnen Koran als een volmaakt wetboek op aan de menschen; solon en mozes stelden beide, dat er in volgende tijden iets beters kon en zoude komen. Ik verwonder mij, dat er zelfs Christenen zijn gevonden, die de veelwijverij, door het Islamismus gewettigd, wilden verdedigen, alsof dezelve, schoon minder zedelijk, in de warme luchtstreek van het Oosten behoefte ware. Zelfs heeft men beweerd, dat zekere onevenredigheid in het aantal der geborenen van beide geslachten dezelve noodzakelijk zou maken. Doch hoe zal dit kunnen bewezen worden, daar geene naauwkeurige geboortelijsten voorhanden zijn? Bovendien, in landen, waar het ontmannen plaats vindt, en gesnedenen gehouden worden, om de harems te bewaken, is deze daadzaak zelve bewijs tegen genoemde stelling. En dat de heete luchtstreek de veelwijverij niet noodzakelijk maakt, blijkt aan het voorbeeld der Christenen, die, in dezelfde oorden le- | |
[pagina 576]
| |
vende, zich aan de oorspronkelijke instelling des huwelijks tusschen éénen man en ééne vrouw houden. Had mahomed werkelijk zoo zuivere bedoelingen gehad, als hij voorwendde, hij zou in zijnen Koran niet zoo vele ongerijmdheden opgenomen hebben. Te zijner verschooning is weleens aangemerkt geworden, dat destijds ook onder de belijders van het Evangelie een zeer bedorven geest heerschte. Niemand, die met eenige opettendheid de Kerkelijke Geschiedenis heeft gelezen, zal dit willen ontkennen. Doch juist hierin meen ik reden van bezwaar tegen den gewaanden proseet van Mekka te vinden, dat hij voorgaf, die gebreken te kennen en te zullen verbeteren. De algemeene onkunde der eeuw, waarin hij leefde, kan hem geenszins verontschuldigen. De man, die als hervormer optreedt en voor een' hersteller van den oorspronkelijken, eenigen, waren godsdienst gehouden wil worden, moet alles naauwkeurig onderzocht en vergeleken hebben. Men zegge niet, dat mahomed geene gelegenheid hiertoe had, en derhalve bezwaarlijk iets beters kon leveren: uit den Koran blijkt, dat de inhoud des Bijbels hem geheel niet onbekend was, maar door hem misbruikt werd ter bereiking van zijn doel. Hij had buiten twijfel beter kunnen weten, zoo het hem enkel om waarheid te doen geweest ware. Groot was wel het bederf allerwegen; doch er leefden hier en daar toch enkele personen, die in kennis en zeden boven hunne tijdgenooten uitmunteden. Vroegere reizen en handelsbetrekkingen hadden mahomed doen verkeeren met Christenen van onderscheiden landaard en denkwijze, zoo in Egypte, als elders. Daardoor was hij in de gelegenheid, om verschil van begrippen op te merken, en, na behoorlijke vergelijking, het betere uit te kiezen. Pythagoras en andere mannen der oudheid hadden opzettelijk verre reizen ondernomen, om wijsheid te verkrijgen. Ook mahomed had naauwkeuriger onderzoek naar waarheid kunnen doen. Zijn pligt ware het althans geweest, aan te wijzen, in hoe verre Joden en Christenen afweken van den inhoud der schriften, welke als heilig door hen | |
[pagina 577]
| |
geëerbiedigd werden. Maar hij sloeg een' gemakkelijker weg in, en beweerde, dat zij die boeken vervalscht hadden, en dat hij was verwaardigd met eene Goddelijke zending, om den oorspronkelijken godsdienst te herstellen op aarde. Zoodra mahomed het karakter van profeet zich aanmatigt, kan men bezwaarlijk nalaten, hem voor een listig bedrieger te houden. Hij toch nam dit woord niet in dien algemeenen zin, volgens welken hetzelve ook een gewoon onderwijzer of leeraar van den godsdienst beteekent; neen, hij gaf zich uit voor een buitengewoon Godsgezant, die, door tusschenkomst van den Engel gabriël, meermalen openbaringen had ontvangen. Hier staat hij beneden numa, die ook Goddelijk gezag voorwendde, om de wetten, die hij aan de Romeinen gaf, te bekrachtigen. Deze waardige man was op eene wettige wijze tot de regering geroepen; hij leefde in de duisternis des Heidendoms, en gevoelde, dat hij zonder de vermeende ingevingen der nimf egeria weinig zou uitwerken tot zedelijke verbetering zijner onderdanen. In dat geval was misleiding meer verschoonlijk. Doch mahomed leefde ambteloos, en gebruikte zijn gewaand Goddelijk gezag, om tot aanzien, eere en grootheld in de wereld te geraken. Hij kende en erkende mozes en jezus, als Godsgezanten. Of zal men zeggen, dat hij het voorbeeld der stichters van den Joodschen en Christelijken godsdienst voor zich had, en derhalve een hooger gezag mogt voorwenden? In geenen deele. Had mahomed eenig blijk van Goddelijke zending kunnen geven, hij zou regt gehad hebben, om gehoorzaamheid te vorderen: maar zoodanig bewijs, als hier vereischt werd, is hij altijd schuldig gebleven. Integendeel poogde hij met drogredenen en magtspreuken zich te behelpen, zoo dikwijls iemand zijn gezag in twijfel durfde trekken. Blijkens verscheidene plaatsen in den Koran, waren er soms onder zijne landgenooten, die eenig wonderteeken, als bewijs zijner Goddelijke zending, van hem verlangden: maar hij spreekt telkens op verachtelijken toon | |
[pagina 578]
| |
van zoodanige ongeloovigen, en tracht gewoonlijk derzelver tegenbedenkingen te wederleggen, door te verzekeren, dat vroegere Profeten wonderen genoeg hebben gedaan, maar dat die van geen nut zijn geweest, en het derhalve noodeloos ware, er op nieuw te doen. Of zoo hij soms nog op eenig wonder zich beroept, dan is het de voortreffelijkheid van den Koran, die, volgens zijn voorgeven, met geen boek ter wereld te vergelijken zou zijn, en inwendige blijken van Goddelijke herkomst dragen. Mahomed stelt zich derhalve in éénen rang met mozes en jezus; ja hij wendt voor, dat in het Evangelie zijne komst voorzegd is, en dat na hem geen ander Godsgezant ooit weder zal verschijnen op aarde. Zoo maakt de gewaande profeet zich schuldig aan bedriegerij. Hij wist immers wel, dat geen Engel hem bezocht, om hem openbaringen mede te deelen. De omgang met gabriël was listiglijk door hem verzonnen, om blindelings op hooger gezag te doen aannemen, hetgene hij door redenering niet konde bewijzen. Met schijnbaren eerbied moge hij meermalen spreken van mozes en jezus, inderdaad miskent hij beiden, daar hij zichzelven een gelijk gezag met hen aanmatigt. Men zegge of schrijve dus niet, dat mahomed het voorbeeld der stichters van den Joodschen en Christelijken Godsdienst voor zich had, en deswege het voorwenden van Goddelijke zending hij hem verschoonlijk moet geacht worden. Alwie dit doet, kent aan mozes en jezus geen hooger, dan menschelijk gezag toe. De uitvinder van het Islamismus had er geen ander, en kon geen ander toonen, hoezeer het dikwerf van hem werd gevorderd. En zijn beroep op het inwendig bewijs, van de voortreffelijkheid des Korans ontleend, valt geheel te zijnen nadeele uit, als men in aanmerking neemt, dat deszelfs inhoud beantwoordt aan den smaak der Arabieren, daar integendeel de geest, welke in de schriften des Bijbels spreekt, zich verhest boven de gewone meeningen, en strijdt tegen de heerschende vooroordeelen en neigingen der menschen, onder welke de daarin vervatte leer werd verkondigd. | |
[pagina 579]
| |
Mahomed dan slaagde gelukkig in zijne onderneming, omdat hij grootendeels zich schikte naar zeden en gewoonten van dien tijd. Hij begon de rol van profeet of Godsgezant het eerst te spelen, nadat hij, gehuwd aan eene rijke weduw, vele tijdelijke middelen, en hierdoor aanzien en invloed had verkregen. Volgens den Koran mogt de profeet zoo vele vrouwen nemen, als hij goedvond. Bij gedeelten gaf hij zijne zoogenaamde openbaringen, die hem van tijd tot tijd door gabriël medegedeeld werden. Eerst gelukte het hem, door overreding eenigen aanhang in Mekka te maken. De meesten zijner medeburgers weigerden echter geloof aan hem te slaan, omdat hij zijne zending niet door wonderen kon staven. Nadat hij vervolgens door omstandigheden werd gedrongen, naar Medina de wijk te nemen, maakte hij gebruik van geweld, om zijne leer aan de menschen op te dringen. Hij greep naar de wapenen, en veldslagen, die te zijnen voordeele uitvielen, waren de middelen, door welke het Islamismus werd gevestigd en uitgebreid op aarde. III. Ik heb mij ter take gesteld, in de derde plaats nog iets te zeggen van het nut, door mahomed gesticht, of van de uitwerkselen zijner leer onder de menschen. Welk nut of nadeel mahomed door zijne leer aan het menschdom gedaan hebbe, is bezwaarlijk te bepalen. Hierom werd zijne onderneming steeds zeer verschillend beoordeeld. Wij vinden de daden des profeets van Mekka vermeld in de Geschiedenis; en wij kunnen wel gissen, maar in geenen deele met zekerheid weten, hoedanig de loop der menschelijke zaken zou geweest zijn, indien de eerzuchtige man niet als hervormer en veroveraar opgetreden ware. Zekerlijk staat hier, gelijk doorgaans, het goede tegen het kwade, en het kwade tegen het goede over. Wat van beiden de overhand hebbe, zou welligt twijfelachtig kunnen schijnen. Van eenen man, die zich laat beheerschen door eerzucht, en allerlei middelen zich veroorlooft, om tot zijn doel te geraken, kan men weinig heil verwachten. Ik meen ergens gelezen te hebben, dat men de vesti- | |
[pagina 580]
| |
ging en uitbreiding van het Islamismus als bewijs van deszelfs nuttigheid mag of moet aanmerken, dewijl God anders de zegepraal der leer van mahomed niet toegelaten zoude hebben. Hier schijnt mij toe, eenige waarheid ten grondslag te liggen; en evenwel kan men de gevolgtrekking niet laten gelden. Immers zou dan ieder stout geweldenaar, wiens ondernemingen gelukken, zich kunnen beroemen op het nut, dat hij sticht in de wereld, terwijl hij door bloed en moord zich eenen weg baant tot ingebeelde grootheid; en zoodanige stelling ware hoogstverderfelijk, wanneer ooit wilde dweeperij gepaard mogt gaan met onverzadelijke heerschzucht. Gewisselijk strekt het bestuur der Goddelijke Voorzienigheid zich uit over alle dingen; mar hieruit volgt geenszins, dat alles, wat onder Gods toelating gebeurt, op zichzelve nuttig en betamelijk is, of de goedkeuring des Allerhoogsten wegdraagt. Veroveraars, als napoleon en anderen, die naar algemeene wereldheerschappij streefden, waren ook onder hetzelfde opperbestuur werkzaam en volgden de plannen hunner eerzucht; doch zij waren geene mannen Gods, die, uit zuivere beginselen, naar zijn heilig welbehagen handelden. Geenszins ontken ik, dat de man des gewelds, die in onze dagen leefde, veel nut heeft gedaan - maar nut, dat hij zelf niet bedoelde - ja, meer nut misschien, dan oppervlakkige beschouwers kunnen opmerken. Geweldige verwoestingen, door eenen storm aangeregt, vallen ieder in het oog; de zuivering der lucht is niet zoo blijkbaar voor allen, en nogtans heilzaam. Het kwaad in de wereld wordt dikwijls middel ter bevordering van eenig goed. Mahomed's onderneming zal ook wel nut gedaan hebben; maar ik zou niet durven beweren, dat de voordeelen grooter waren, dan de nadeelen, die hij aan de hoogste belangen der menschheid heeft toegebragt. En zegepraalt eene slechte zaak, eenigen of zelfs langen tijd, door slechte middelen, wij hebben geene reden, om dezen uitwendigen voorspoed aan te merken als blijk van derzelver inwendige deugdelijkheid of van Goddelijke goedkeuring. | |
[pagina 581]
| |
In openbare schriften is beweerd geworden, dat het Christendom, door middel van het Islamismus, zijdelings een' weldadigen invloed heeft gehad op een zeer groot gedeelte des menschelijken geslachts. Datgene, wat uit het Evangelie in den Koran is overgenomen, schijnt mij echter te weinig, en te zeer verwrongen te zijn, om daaraan veel waarde te hechten. De geest van mahomed's leer strijdt geheel tegen dien van christus, en kenmerkt zich door zekere bekrompenheid. Op vernieuwing des harten wordt in dezelve niet aangedrongen, en de eigenlijke bestemming van den mensch niet aangewezen. Van het streven naar zedelijke volmaking schijnt mahomed geen denkbeeld gehad te hebben. Hij spreekt wel van een toekomend oordeel en van regtvaardige vergelding, maar niet in een' Christelijken zin. De geloovigen, dat is, allen, die hem als profeet erkennen, zijn, volgens hem, al heel ligt goede menschen, zoo zij maar zekere voorgeschrevene plegtigheden waarnemen. Ja, mahomed verzekert op onderscheidene plaatsen in den Koran uitdrukkelijk, dat God het den Muzelmannen gemakkelijk wil maken, om in den hemel te komen. Gebeden, aalmoezen en vasten zijn bij hem middelen ter verzoening met God; doch aan het voeren van oorlog, ter voortplanting van het Mahomedaansch geloof, wordt bovenal waarde gehecht, ter verkrijging der vergiffenis van zonden. In den Koran leest men, dat één nacht, in de wapenen doorgebragt, zoo goed is, als eene maand in gebeden. Kan er wel iets bedacht worden, dat meer strijdt tegen den liefderijken, zachtmoedigen geest van christus, die aan de zijnen alle middelen van dwang of geweld, ter uitbreiding des geloofs, verbiedt? De dwaling moest zich op zoodanige wijze verspreiden; de waarheid zegepraalt door eigene inwendige kracht. Stelt men de afgoderij, met alle de gruwelen des onzinnigen bijgeloofs, tegen het Islamismus over, zoo schijnt er reden te zijn, om te stellen, dat mahomed veel nut heeft gedaan in de wereld. Door hem is het Heidendom in de volkrijkste landen der aarde vernietigd. | |
[pagina 582]
| |
Wie zoude het niet voor eene weldaad houden, dat redelijke schepselen hunnen Schepper leeren kennen en den eenigen waren God aanbidden? Zekerlijk heeft de Mahomedaan boven den Heiden veel vooruit; hij erkent de groote waarheid, dat er slechts één God is, en dat alle menschen na den dood zullen herleven en tot een regtvaardig oordeel geroepen worden. Ik geloof ook, dat mahomed verbetering van zeden heeft bevorderd onder de heidensche volken, welke door hem teruggebragt werden van het wangedrogtelijk bijgeloof der afgoderij. Doch eene andere vraag is het, of het bedrog des profeets van Mekka de vorderingen des Christendoms niet verhinderd, en dus meer schade dan voordeel aan de zaak der waarheid en der deugd gedaan hebbe. Ware mahomed niet opgetreden als hervormer, in Arabië en de overige landen van Azië, gelijk ook in Egypte en andere deelen van Afrika, zou welligt het Heidendom nog langen tijd hebben blijven bestaan. Men neme hierbij echter ook in aanmerking, dat het Islamismus aan vele oorden tevens het Christendom verdrong. Ja, onder zekere bepalingen worden Joden en Christenen geduld; maar hoe vernederend zijn de voorwaarden! Wij hebben ons geenszins te verwonderen, dat belijders van het Evangelie, die onder Mahomedaansche overheersching leven, op zoo lagen trap van verstandelijke en zedelijke ontwikkeling staan blijven. Daar werkt het Islamismus blijkbaar ten nadeele des Christendoms. Het Islamismus, dat zegepraalde, spoedig zich uitbreidde en tot op dezen dag zich staande hield, moge ginds en elders, in den beginne vooral, nut gesticht hebben, door het bestrijden van alle afgoderij; sedert de vestiging van dat stelsel is tijds genoeg verloopen, om deszelfs waren aard te kennen. Wat leert ons de geschiedenis van vele eeuwen dienaangaande? Het geloof, dat mahomed vordert, schijnt meer blinde onderwerping, dan redelijke overtuiging te zijn. Hij bedoelt geene toenemende verlichting des verstands en veredeling des harten. Gehechtheid aan vormen en uitwendigheden houdt den | |
[pagina 583]
| |
echten Muzelman terug van onpartijdig onderzoek naar waarheid. Hij kenmerkt zich door hoogmoedige zelfverheffing en door haat tegen allen, die de Goddelijke herkomst van den Koran niet willen erkennen. Onder Mahomedanen is geen voortgang in kunsten en wetenschappen, gelijk elders. Zij beschouwen zich als Gods lievelingen en als wettige beheerschers der aarde, die regt hebben, om alle ongeloovigen in onderwerping te houden. En deze gezindheid komt niet voort uit het kwalijk verstaan van den Koran, maar is een eigenaardig uitvloeisel der leer van mahomed. Het Islamismus, derhalve, verhindert de vorderingen van den menschelijken geest, en kweekt trage domheid, of koestert wilde dweeperij. Had de listige bedrieger de rol van profeet niet gespeeld, misschien zoude een zoo aanmerkelijk gedeelte des menschdoms, als nu nog door den Koran in treurige onkunde wordt gehouden, zich reeds verblijden in het liefelijk licht der waarheid. Men kan, en niet zonder reden, hierop aanmerken, dat een verbasterd Christendom, zoo als er ten tijde van mahomed in Arabië en elders werd gevonden, ook weinig geschikt was, om de menschen zedelijk beter en gelukkig te maken. Ik erken dien treurigen toestand, de verregaande onkunde, de gedurige twisten en vervolgingen der Christen - belijders onder elkander - ook de diepe bedorvenheid van velen; maar als ik hiertegen ook bedenk, hoe geheel het noordelijk gedeelte van Europa nog heidensch was, toen het Islamismus in het Oosten opkwam, - als ik in aanmerking neem, hoe niet de Koran, maar de prediking van het Evangelie, ofschoon met menschelijke bijvoegselen en wanbegrippen grootendeels vermengd, hier allengs de bijgeloovigheden des Heidendoms heeft verdreven, - en als ik dan eindelijk overweeg, hoe het Christendom in ons werelddeel allengs eene verstandelijke en zedelijke ontwikkeling heeft bevorderd, die ons eene blijkbare meerderheid boven de talrijke aanhangers van mahomed geeft, zoo hel ik over, om te gelooven, dat het Islamismus veelmeer schadelijk, dan | |
[pagina 584]
| |
heilzaam was in de uitwerkselen, zoo niet misschien deszelfs zegepraal heeft moeten dienen, om nog grootere verbastering onder de belijders van het Evangelie te voorkomen, of om de kern eener betere Christenheid te vormen; en wie weet, of de woelingen der Muzelmannen ook heden ten dage het middel niet kunnen worden, om velen, die zich Christenen noemen, verder te louteren en te veredelen? |
|