Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 554]
| |
'k Blijf u achten; 'k blijf uw' naam vereeren,
Wat verander', wat op aard' verdwijn';
Moge ook eens mijn stof tot stof verkeeren,
Eeuwig wil ik uwer waardig zijn!
Nierstrasz! neen, ik zal het nooit vergeten,
't Uur, dat ons, als vrienden, zaamverbond:
Thans schijnt wel die band vaneengereten;
Ach! voor immer sloot het graf uw' mond!
Maar een trouw, op 't graf van Feith bezworen,
Is 't geweld van tijd en lot te groot;
Vriend! haar glans blijft op uw lijkbus gloren,
Als de glans van 't eeuwig morgenrood.
Treurig zwijgend zit uw Zangster neder,
Zij, weleer getooid met eedlen zwier;
Niets hergeeft haar vroeger' luister weder;
't Rouwfloers dekt uw zachtgestemde lier.
Deugd en Liefde schonken eens die snaren
D'echten toon, die hart en zinnen treft,
Als de ziel, dit nietig stof ontvaren,
Haar bestemming en waardij beseft.
Altoos dierbaar blijven mij uw toonen;
Wat gij zongt, werd ook door u volbragt:
'k Zag uw daden al uw liedren kroonen,
Vriend! uw deugd blonk in den lijdensnacht.
Liefde was het roersel uwer daden;
Tot in kerkers blonk zij heerlijk door,
En de boetling trad, van duistre paden,
Aan uw hand, terug op 't regte spoor.
'k Weet het, Vriend! geen sterflijke oogen zagen,
Wat al goeds ge op aarde hebt gesticht;
Maar eenmaal vermeldt de dag der dagen
Alles, wat uw liefde heeft verrigt.
Ja, uw daden staan dáár aangeschreven,
Waar geen waarheid zwicht voor valschen schijn.
Hier mogt gij uw' zaaitijd slechts beleven,
Dáár, mijn Broeder! zal 't uw oogstfeest zijn.
Trouw aan God en aan uw dierste pligten,
Naakt gij 't eind der korte levensbaan.
| |
[pagina 555]
| |
Zie! daar spilt de laster al zijn schichten;
Nijd en hoogmoe grimt u beurtlings aan.
Gij aanschouwt dat wroeten, worstlen, woelen;
Ziet, hoe ijdle trots naar adem hijgt;
Voelt uwe onschuld - kent uw rein bedoelen;
Gij beklaagt uw haters, duldt en zwijgt.
Eedle Nierstrasz! schittrend eindt uw leven;
Zóó verwint Geloof en Liefde alleen.
Willig kunt gij elken smaad vergeven;
In uw oog wordt elke lastring kleen.
Mogt gij vroeg?'s Verlossers grootheid malen;
Klonk uw lier voor 't Licht uit Ephrata:
Gij deedt meer, dan lof door zang behalen;
Gij deedt meer - gij volgd' uw' Heiland na.
Nierstrasz! 'k zie in 't stof u nimmer weder;
Vriend! uw dagwerk is hier afgedaan;
Maar gij zinkt ééns aan mijn' boezem neder,
Breekt voor mij de jongste morgen aan.
Schenkt het leven mij hier zoet verrukken,
Of zij de aard' voor mij een rampwoestijn,
Zaalge! 'k wil uw edel voetspoor drukken,
En mijn eind' zal ééns als 't uwe zijn.
w.h. warnsinck, bz.
|
|