Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 548]
| |
Aanteekeningen, betreffende Robespierre. Door Fréron, lid der nationale conventie.(Papiers inédits trouvés chez robespierre, etc. Paris, 1828.)
Robespierre had, op het Collegie van lodewijk den grooten, tot medeleerlingen camille desmoulins, lebrun, sedert Minister, sulleau, Dagbladschrijver, door het Hof betaald, op den 10 Augustus aan het hoofd van eene gewaande Patrouille gedood, dupont du tertre, Minister van Justitie, en fréron.Ga naar voetnoot(*) Hij was aldaar, zoo als wij sedert hem gezien hebben; somber, galachtig, kribbig, jaloersch op het welslagen zijner kameraden. Nooit mengde hij zich in hunne spelen; hij wandelde eenzaam, met groote stappen, altijd peinzend, en met een ziekelijk voorkomen. Hij bezat geene der hoedanigheden van den jeugdigen leeftijd. Reeds hadden zijne ligtbewogene gelaatstrekken die stuipachtige trekkingen verkregen, welke in hem werden opgemerkt. Geene mededeeling, geene ongedwongenheid, geene vertrouwelijkheid, geene openhartigheid; maar eene uitsluitende eigenliefde, eene onoverwinnelijke hardnekkigheid, eene groote mate van valschheid. Men kan zich niet te binnen brengen, hem aldaar ooit te hebben zien lagehen. Diep bewaarde hij de gedachte aan eene beleediging; hij was wraakzuchtig en verraderlijk, en wist alreeds zijnen wrok te ontveinzen. Hij leerde mij goed, en behaalde prijzen aan de Hoogeschool. Aan eene sterke en aanhoudende gezetheid in den arbeid was hij zijne eerste wetenschappelijke vorderingen verschuldigd. Na volbragte studiën in de Regtsgeleerdheid, omhelsde hij het beroep van Advocaat, hetzelve in zijne geboorteplaats, Arras, uitoefenende. Hij schijnt zich weinig op het pleiten toegelegd, en meer naar letterkundigen roem te hebben gestreefd. Twee verhandelingen, (die gedrukt zijn) over zeer belangrijke vraagstukken, werden met eenen prijs en een accessit bekroond bij twee gewestelijke Akademiën. | |
[pagina 549]
| |
Men hoorde van robespierre niet meer gewagen tot aan den tijd der Omwenteling; bij de Constituérende Vergadering deed hij zich alleen opmerken door eene buitengewone moeijelijkheid van spreken, hoewel hij dikwijls het woord vroeg, inzonderheid in de avondzittingen. Men dwong hem altijd tot stilzwijgen, door uitjouwing en geraas. Omslagtigheid in de bewoordingen en gebrek aan zamenhang in de denkbeelden kenmerkten zijne toenmalige welsprekendheid. De allerlaagste lafhartigheid bestuurde alle zijne daden in de dagen des gevaars. Op den 10 Augustus vertoonde hij zich niet. Robespierre stikte, als 't ware, van gal. Zijne oogen en gele kleur wezen zulks uit. Daarom ook had men, bij duplay, de oplettendheid, in elk jaargetijde, voor hem op het dessert eene piramide van oranjeäppelen te plaatsen, welke hij met gretigheid at. Hij was daarin onverzadelijk; zoodat niemand naar deze vrucht durfde talen. Ongetwijfeld loste derzelver zuur zijne galachtige humeuren op, en bevorderde den omloop. Zijne plaats aan tafel was steeds kenbaar aan de stapels van oranjeschillen, die zijn bord bedekten; en men merkte op, dat hij opgeruimder werd, naar gelange hij meer van deze vrucht at. Waarschijnlijk had het onmatig gebruik van wijn en liqueuren hem nu en dan eene roekeloosheid doen begaan. De vrees, van zijne geheimen te verraden, deed hem daarvan afzien, en gedurende de laatste maanden zijns levens dronk hij niet dan water. Hij ging niet uit, dan gewapend met een paar pistolen, en zijne vertrouwde lijfwacht verzelde hem overal; eenigen verspreidden zich, steelswijze, in de straten, welke hij moest passeren, ten einde hem onmiddellijken bijstand te verleenen, ingevalle van eenigen aanslag. In het laatst van zijne loopbaan oefende hij zich dagelijks, in een' tuin, in het gebruik van de pistool. Men wil, dat hij in deze oefening behendigheid had verkregen. De geestige aardigheden van camille desmoulins deden hem somtijds geweldig lagchen; maar het was een stuipachtige lach, waarna hij weder in zijne zwarte melancholie verzonk. Hij noemde charles lameth zijn' vriend, gelijk ook barnave. Den laatsten deed hij guillotineren, en zou den anderen even weinig gespaard hebben. Hij drukte camille, | |
[pagina 550]
| |
zijn makker als kind, de hand, op denzelfden dag dat hij deszelss gevangenneming onderteekende. Zijn gelaat geleek veel op dat der kat, en zijn schrift scheen met een' klaauw gekrast te zijn. |
|