Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1828
(1828)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe invloed der oorlogen op de beschaving.(l'ervolg en slot van bl. 498.)
Vreemde benden van de bergen van Middel-Azië, uit de woestijnen van Arabië, waren onder xerxes in Griekenland verschenen, in eene bonte mengeling van kleederdragten en wapenen. Zij moesten de aandacht tot zich trekken van het nieuwsgierigste volk der aarde, en hierdoor de grenzen der bekende wereld helpen uitbreiden. Inderdaad, door dezelfde nieuwsgierigheid gedreven als zijne landgenooten, werd herodotus de vader der ongewijde Geschiedenis, en de prozastijl schijnt met hem te beginnen. Na lange reizen had | |
[pagina 539]
| |
hij, met de opregtheid van een kind, geboekt, wat hij gezien, tevens, met kinderlijke ligtgeloovigheid, wat hij gehoord had. Bij de volksseesten, te Olympia - ook hier is voortgang: met ligchaamsoefening begint zich geestbeschaving te paren - las hij zijn verhaal des Perzischen oorlogs en het overzigt der hem bekende landen en volken voor, terwijl de weggesleepte menigte luisterde, vol verbazing over zoo veel vreemds en ongehoords. Ook thucydides hoort hem onder de duizenden, en, door zijnen roem getroffen, vat hij het besluit op, gelijk hij, een Geschiedschrijver te worden. Hij heeft dit besluit volvoerd, en een werk te voorschijn gebragt, dat, vreemd aan de dichterlijke zamenstelling en den naïven verteltoon van zijnen voorganger, wijsgeerig in behandeling, kort en krachtig van stijl, in beiden geene tijdgenooten doet vermoeden, maar schrijvers, door een lang tijdsverloop gescheiden. In de geschiedenis der wijsbegeerte zijn bovenal de worstelingen belangrijk, die het menschelijk verstand tegen zijne onkunde omtrent den oorsprong aller dingen tot dit tijdperk voerde. Weifelend had men nu eens dit, dan eens dat aangenomen, of wanhopig de groote vraag opgegeven, en te gelijk het bestaan van alle waarheid: dan, een nieuwe dag brak aan. Anaxagoras verkondigde Athene eene eerste onzigtbare oorzaak aller dingen, afgescheiden van, en bestaande buiten de stoffelijke natuur. Verbazend was deze vlugt van den nasporenden geest: van de menschelijke Goden, plaatselijke beschermers der vroege tijden tot een' onzigtbaren God der wereld! Van den anderen kant riep socrates de wijsbegeerte, van de hoogte harer wereldbeschouwingen, tot de handelingen der menschen, waardoor zedekunde en zedeleer haar bestaan kregen. Nog hooger zou de verheffing gaan. Plato verscheen. Wat tot hiertoe de mensch niet had vermoed, wat nog nimmer in het menschelijk verstand was opgekomen, scheen hem geopenbaard: ruime begrippen, omtrent het wezen der Godheid, de wording der wereld, de onsterfelijkheid der ziel, verhieven hem boven tijden en geslachten; waarheid en leven vloeiden van hem over alle takken der philosophie, dat is, het geheele weten der menschen. Niet eindeloos, in ongestoorde rust, bleef deze schoone schepping bloeijen. Even als, bij eene geweldige beroering van een anders stil water, de verwijderdste golvingen zich eindelijk, als onmerkbare rimpels, in het spiegeleffen vlak | |
[pagina 540]
| |
verliezen, zoo gaan eindelijk de weldadigste schokken in de zedelijke wereld verloren; menschen en volken zinken in dommelende rust, of in kleingeestige twisten, uit eigenbelang geboren, verderfelijker dan rust, en de heerlijkheid is voorbijgegaan. Bij het opbeurend geloof aan de voortgaande volmaking van ons geslacht, schijnt dit eene ontmoedigende waarneming: maar verheffend is dan de opmerking, die de Geschiedenis doorloopend bevestigt, dat, hoe dikwijls de tempel van verlichting en kennis in deze of gene streek wordt afgebroken, hij steeds, op eene grootere schaal, met nieuwen glans wordt opgehaald. Menschen sterven, en hunne dwaasheden met hen; Staten bloeijen, en worden vernietigd: maar eeuwig, onafhankelijk van bijzondere menschen en plaatsen, gaat de uitbreiding van kennis en begrippen voort, en van eeuw tot eeuw klimt deze massa, zich in gelijke verhouding verbreidende naar alle zijden. Wij zijn thans genaderd tot een gewigtig punt in de Geschiedenis, den val van Griekenland en van het Perzische rijk. De Grieksche Staten wenden hunne wapenen tegen zichzelve; de Peloponnesische oorlog maakt een einde aan de grootheid van Athene, omtrent 400 jaren vóór onze telling, door Sparta ingenomen. Thebe verheft zich op zijne beurt tegen het overheerschende Sparta, en, door inwendige worsteling afgemat, nog meer door gebrek aan Godsdienst en vaderlandsliefde verzwakt, geraakt Griekenland onder Macedonië; vervolgens sloopt, door de magt der Grieksche Staten geholpen, alexander het Perzische rijk. Eene oppervlakkige kennis der Geschiedenis is genoegzaam, om ons te overtuigen, dat, bij zoo veel zedelijk verval, verdeeldheid, bedrog, omkooping en lafhartigheid, als de laatste jaren der Grieksche Staten in het algemeen kenmerkte, en voor Perzië sedert lang tot staatkunde was geworden, beide landen hunnen staatkundigen val niet konden ontwijken. Even min kan de uitbreiding der beschaving, die de togten en overwinningen van alexander aanbragten, miskend worden: door deze bleef, voor den mensch van de Aegaeïsche Zee, de mensch van de boorden van den Hydaspes en den Indus niet langer eene vreemde diersoort; nu kon er aan eene natuurlijke historie gedacht worden, en een aristoteles de wonderen der schepping doen kennen; nogmaals werden de grenzen der menschheid uitgezet, en de Grieksche taal, die alle Westersche voortbrengsels bevatte, voor meerderen toegankelijk. Hoe gewigtig | |
[pagina 541]
| |
dit alles zijn mag, veel uitgebreider gezigtpunten bieden zich aan voor den gang der geheele menschheid; mijne gebrekkige voorstelling kan alleen derzelver belangrijkheid, in zichzelve onmiskenbaar, verzwakken. Aan den val der Grieksche Staten was de verbreiding der laatste vorderingen te danken, en tevens derzelver uitbreiding; extensie te gelijk en intensie. Als in eenen kweekhof, waren hier eeuwen lang de zaden aller menschelijke wetenschap gekweekt; een rijke schat van begrippen was tot rijpheid gekomen. Alexander's veroveringen zoo wel, als de latere overheersching der Romeinen, bragten deze zegeningen wijd en zijd, van het Oosten naar het Westen, gelijk een weldadige storm dezelve verspreidende. Hierdoor ontving Alexandrië in zijn Museum de rijkste schatten; in Egypte, zoo monsterachtig in zijne aloude dierdienst, vond zich, onder het bestuur der ptolemaeërs, den invloed der Grieken en hunne beschaving, Westersche en Oostersche wetenschap het eerst bijeen; de Ilias en de Heilige Schriften der Joden werden voor dezelfde menschen toegankelijk; de kritiek, of oordeelkunde, alleen het deel van het rijper verstand, begon hare onderzoekingen; te gelijk de aanvankelijke ineensmelting van Oostersche en Westersche wetenschap, bruisend, in een lang tijdsverloop, vonk bij vonk, bij hare vermenging, uitschietende. Zóó zou eens alle wetenschap en kennis één worden, tot een algemeen erfgoed der volken; gelijk het menschelijk verstand één is, in geene vakken gescheiden. Luttel, echter, hadden deze kundigheden, beschouwend behandeld, binnen de wanden van leerscholen en Musaea besloten, de menschheid, in het algemeen, geholpen, indien de val der Grieksche Staten, door deszelfs werking op de Grieken zelve, geene groote verandering in het werkelijke leven had aangebragt. Tot hiertoe had de Griek gedacht en gehandeld in en voor den Staat; de Staat was het einddoel en middelpunt, de geest en het leven geweest van edelen en slechten: met den val van het vrije staatsbestuur viel ook de afgod; eene treurige ledigheid maakte zich meester van de zielen der Grieksche burgers, Macedonische afhangelingen geworden. Dit ledige moest worden aangevuld. Waardoor? In den mensch zelven, in zijne zedelijke betrekkingen, lag nog eene wereld te ontdekken; de loszinnige jeugd was vervlogen, de nadenkende leeftijd begon; het huiselijke leven zou het openbare vervangen, na verloop van tijden; de be- | |
[pagina 542]
| |
langen van Athene, of Sparta, plaats maken voor die der menschheid. Reeds naderde de dag der grootste omwenteling in de zedelijke wereld, die het doel des levens zou doen kennen. Maar eerst door bloedige oorlogen en omwentelingen zou het menschdom in deze heerlijkheid ingaan. Zeno, en zijne leer, was daarentegen een verschijnsel, dat zich onmiddellijk aan Griekenlands verval aansloot, en de wereld toegankelijk hielp maken voor de waarheden, die haar wachtten. ‘Laat uw geluk alleen afhangen van eigene deugd; verhef u boven lot en tijd!’ dit was eene leer, wier overspannen strengheid nooit voor de menschelijke natuur in het algemeen berekend was; vooral, wie had dezelve in Griekenlands schoone dagen durven verkondigen, of behoefte aan dezelve gevoeld? Zij kon slechts eene vrucht zijn van algemeen verval. Desniettemin blijft zij een der schoonste verschijnsels, een onloochenbaar bewijs van den adel der menschelijke natuur, dat zeno tot een' voorlooper maakte van Hem, wien de volheid der tijden verbeidde. Minder gunstig schenen de omstandigheden op den gelijktijdigen epicurus te werken; maar, onder het bestuur der Godheid, moeten alle dingen medewerken ten goede. Wars van alle bemoeijingen, was rust zijn doel en geluk; zijne Goden, naar zijn eigen beeld geschapen, genoten eindelooze rust: ook deze nietsdoende Goden droegen krachtig bij, om het ontzaggelijke gesticht van Bijgeloof en Veelgodendom te helpen ondermijnen, dat, door eeuwen gebouwd, nog heden niet geheel verwoest is, maar, onder andere vormen, voortduurt, in weerwil van zoo veel oorlogen en verwoestingen, die het hielpen vernielen; in weerwil van de leer, dat God alleen in geest en waarheid wordt gediend. Griekenland had schatten van kennis verzameld, en de bespiegelende wetenschap tot hare tijdelijke volmaking opgevoerd; doch om dezelve over Europa te verbreiden, daartoe waren dezelfde kleine Staten niet geschikt, wier worstelingen en twisten hadden moeten dienen, om de levensvonk te wekken en den geest te ontwikkelen: een volk naar ligchaam en ziel gehard, gewoon aan strengheid en tucht was daartoe verkoren en opgevoed. Terwijl deze gebeurtenissen in het Oosten van Europa en der wereld hadden plaats gehad, was Rome, in het Westen asgescheiden, - genoegzaam buiten aanraking met het zoo naburig Griekenland! - tot die hoogte gekomen, dat het op | |
[pagina 543]
| |
het groote tooneel der wereld verschijnen moest. Oorlogen, vijfhonderd jaren van onafgebrokene oorlogen, hadden Rome, eerst eene kleine stad, misschien eene vrucht van den Trojaanschen krijg, met verwoesting van honderd kleine en bloeijende Staten en steden, tot de meesteresse van Italië gemaakt; en deze eindelooze oorlogen, deze strenge opvoeding had hier het menschdom van eene andere zijde ontwikkeld: niet in kunsten en geestbeschaving, door bespiegeling en vorschen, vertoonde zich de voortgang; maar in het geharde ligchaam woonde eene ziel, die vastheid van wil bezat, en tevens had leeren gehoorzamen aan wet en orde; geschikt tot handelen, tot een leven in werkdadigheid en kracht. In de derde eeuw vóór onze jaartelling begonnen hare oorlogen buiten Italië met den Punischen tegen Carthago. Afrika bukte voor Europa; want Europa's beschaving zou uitgaan over de aarde, niet die van Libyë. Snel rees sedert het gevaarte der Romeinsche heerschappij omhoog: bij den aanvang onzer jaartelling strekten zich de grenzen des rijks van den Euphraat tot den Atlantischen Oceaan, van Rijn en Donau tot de woestijnen van Libyë uit. Zoeken wij naar het voordeel, voor het menschelijk geslacht uit zoo veel krijg en verwoesting geboren, plinius, vóór achttienhonderd jaren, erkende reeds, ‘dat Italië, Rome, door de Godheid zelve was gekozen, om de geheel voor zichzelve bestaande Staten en Volken te verbinden, hunne woeste zeden te beschaven, ten einde door ééne taal eenen algemeenen band te slingeren om zoo veel stammen, en het gemeene Vaderland te worden der VolkenGa naar voetnoot(*).’ Wij, door een zoo lang tijdsverloop, op een veel hooger standpunt dan deze helderdenkende Romein, juichen niet alleen zijn inzigt toe, maar herkennen, zoo ergens, dan vooral hier, eene hoogere tusschenkomst in den loop der dingen. Alle voordeelen toch der vorige oorlogen vinden zich in die der Romeinen bijeen, maar in breeder en grootscher omtrekken; daarenboven kregen de gevolgen der vroegere eerst door deze hunne volle werking. De Trojaansche oorlog was de aanleidende oorzaak geweest tot het stichten van vele volkplantingen aan de kusten der Middellandsche en Zwarte Zee: de veroveringen der Romeinen bragten niet alleen koloniën in Afrika en Azië, maar ook in het hooge Noorden, langs den Rijn, in het land der Batavieren en der Britten, genoegzaam over de geheele uitgestrekt- | |
[pagina 544]
| |
heid, die nu nog de beschaafde landen der oude wereld beperkt. Hun stoute en praktische geest overwon hierbij tevens de hindernissen, die de natuur aan de verbindtenis der menschen in den weg leide, en baande wegen langs plaatsen, die te voren ontoegankelijk waren; nog heden getuigen van hun bestaan de overblijfsels hunner werken, hunner waterleidingen en amphitheaters, hunner gebouwen en stichtingen, overal, waar hunne legioenen zijn doorgedrongen. Met de taal van Rome, een levendig afdruksel van den vasten, helderen en juisten geest des volks, bragten zij te gelijk de zaden der verstandelijke en verfijnde beschaving van Griekenland, door hunne eigene Schrijvers met het werkelijke leven in verband gebragt, over alle landen hunner heerschappij. Geene scheppende vernuften traden te Rome te voorschijn, zoo als te Athene, na den Perzischen oorlog; want er was voor den mensch een tijd van scheppen, maar ook van verwerken, toetsen en overdenken: maar hunne oorlogen maakten de wereld, als hervormd in ééne groote heerschappij, toegankelijk voor een hooger licht, voor de Godsdienst, die waarheid en helderheid van begrip, levensdoel en levensgeluk zou verspreiden, niet over een klein getal ingewijden, over wijsgeeren en groote mannen, maar over allen, die waren en zijn zouden, en, wat de toekomende tijden betrof, over hen, die haar kenden, zoo wel als over velen van die, die nimmer van haar hoorden, of hooren wilden. Toen nu Rome de bekende wereld had onderworpen, viel ook het vrije staatsbestuur, en met hetzelve die vaderlandsliefde, die vrijheidszin en Romeinsche hooghartigheid, door welke zij Heeren der wereld waren geworden; al hunne deugden, welke altijd het gemoed zullen blijven treffen en aantrekken, niet omdat wij opgewonden zijn door de grootsche woorden der Schrijvers, zoo als vele onwijsgeerige wijzen dikwijls hebben gezegd, maar omdat de liefde voor het groote en stoute een grondtrek is van onze ziel. De val van Romes vrijheid was eene der noodwendigste schakels in de orde der din en. Het vrije staatsbestuur van Rome had, door zijne veerkracht, de gr te wereldheerschappij doen geboren worden; dezelve bestond: het had uitgediend in den raad Gods, en - de weldadige werking vertoonde zich in hetzelfde oogenblik. Naauwelijks was Romes lot beslist, nog was alle hoop niet verloren; maar cicero week naar zijne landgoederen: de Senaat, tot hiertoe de heiligste en achtbaarste vergadering der aarde, was van zijnen glans beroofd; de regt- | |
[pagina 545]
| |
banken hadden haar aanzien verloren: wat kon hij verder, dat hem waardig was, in de Curia of op het Forum verrigten? Hij zocht troost in de beoefening der wijsbegeerte: zijne wijsgeerige schriften waren de vruchten der tijdsomstandigheden. Wie, dien het woord vrijheid hier niet door zijnen klank betoovert, zal ontkennen, dat dit verlies geen te hooge prijs was geweest, al ware het slechts voor die schriften vol gezond verstand, levenswijsheid, veredeling en troost, die den Christelijken erasmus nog een heilzaam voedsel waren, en welke, na het Evangelie, den grootsten invloed op de beschaving van het tegenwoordige Europa hebben uitgeoefend? Niet alleen moest deze val zóó de bezittingen en veroveringen des verstands, het erfgoed voor de toekomst, vermeerderen: op den mensch zelven moest hij regtstreeks een' onmisbaren invloed oefenen. Gelijk wij bij de Grieksche Staten opmerkten, zoo moest ook hier de aandacht van het burgerlijke leven, in verband met de nabijzijnde komst des Christendoms, op den mensch en het huiselijk leven worden gevestigd; burgers zouden zich tot menschen verheffen. Het beroemde en schoone gezegde: ‘Lief en dierbaar zijn ons onze kinderen, onze ouders, onze vrienden en magen; maar het Vaderland, het al omvattend, is het dierbaarste van al, wat dierbaar is,’ is geheel, en meer, dan wij onwillekeurig met hetzelve verbinden, Romeinsch; ook de vrouw is niet bij toeval uit den algemeenen liefdeband vergeten, maar naar den geest des tijds. Cicero en zijne schriften, uit een ander oogpunt beschouwd, doen ons dit levendig gevoelen. En wie kan beter, dan hij, - hoewel dikwijls, ook na zijnen dood, miskend, van den tijd af, dat de goede plutarchus hem meende te kunnen beoordeelen, tot op heden - optreden, als de vertegenwoordiger van zijn volk en tijd? Wat men bij hem, een uit het betrekkelijk klein getal van edelen en voortreffelijken uit alle eeuwen, als kenmerkende gebreken van tijd en volk vindt, is op de menigte oneindig meer toepasselijk. En nu - overal vinden wij in hem den burger, niet den mensch; wel den vader, maar niet den zoon; nimmer den echtgenoot. Hij liet ons zijn werk over de Pligten na; maar niet over de algemeene menschelijke pligten: zelfs is zijn boek niet voor alle burgers; alles is beschouwd en geschreven voor den staatsman en wijsgeer, niet voor den mensch in het algemeen. Zijne schriften over den Ouderdom en de Vriendschap, om geene andere te noemen, | |
[pagina 546]
| |
ademen denzelfden geest. Verhevene, algemeene, zelfs wereldburgerlijke denkbeelden waren hem niet onbekend; dit was niet mogelijk voor zulk een' geest, op dien trap van ontwikkeling: ook den grootsten man, evenwel, is het niet gegeven, zich geheel te onttrekken aan zijnen tijd en deszelfs invloed; de helderste spranken konden geen vuur vatten. Uit dien hoofde, ook in de oogenblikken van hooge vervoering en verheffing, was hij Romein en burger; het hoogste denkbeeld, waartoe hij zich verhief, was Rome. Rome groot en magtig te zien; in dat Rome, door deugd en talenten, als de eerste genoemd te worden; bij Rome in zegenend aandenken te blijven na zijnen dood, en zich in gindsche wereld nog in dien lof te verheugen: dit was de hoogste vlugt van den geest, die in een ander tijdperk, ontdaan van de benaauwende engte eener bepaalde plaats, en van de belangen van het oogenblik, de geheele menschheid had omvat, en de eeuwigheid met het heden verbonden. En was de mensch mensch in het huiselijke leven, als wij zien, hoe zelfs de goede, edele, sijngevoelige cicero, nog in gevorderde jaren, zijne vrouw, de moeder zijner kinderen, jaren lang zijne levensgezellinne, verliet; niet door zinvervoering, maar - immers zoo men wil - volgens eene bedaarde berekening, om door een nieuw huwelijk zijne schulden te kunnen betalen.Ga naar voetnoot(*) Zoo was er dan veel verrigr; de afgelegde baan, van den vroegeren Griek tot eenen cicero, oneindig: maar bedenken wij, dat wij nu, op eenen afstand, niet de menigte overzien, maar slechts de verhevensten, de lichten hunner eeuw aanschouwen, dan stellen wij den algemeenen toestand oneindig, en nogmaals oneindig, veel lager, en voelen te levendiger, dat de toenmalige staat van zaken slechts voorloopig was, wachtende eene nieuwe huishouding. Staan wij langer stil, en letten wij er op, hoe, buitendien, de groote helft van het menschdom verkoopbare slaven waren; hoe van de andere, oneindig kleinere helft, millioenen aan de regtstreeksche willekeur van Romeinsche grooten en bestuurders onderworpen waren; hoe de vader nog de volkomene despoot was, naar de wet, over zijne kinderen, de heer van leven en dood, vorst en heer in zijn huis; hoe, bij de onbekendheid van het huiselijke leven en van huwelijksliefde, de vrouw, slechts de eerste slavin en de moeder der kinderen, niet de men- | |
[pagina 547]
| |
schelijke regten deelde; dan verzinken voor ons oog de vorderingen, de reuzenschreden, door de schokken en lessen van honderdtallen van jaren te weeg gebragt, als stippen in het niet; verlangend zien wij uit naar die groote omwenteling in de zedelijke en intellectuéle wereld, in het leven der maatschappij, die de oude Geschiedenis afsluit; - hoe zou men ooit een ander tijdstip, eene andere epocha in de geschiedenis der menschheid kunnen vinden? - en ongeveinsd medelijden vervult ons voor hen, die, zich tot leermeesters der menschheid opwerpende, de Oorlogen, om het Christendom gevoerd, tegen hetzelve hebben willen doen getuigen. Weinig was men, vóór hetzelve, na zoo veel oorlogen, gevorderd, in vergelijking van de voorgeteekende baan: kon het menschdom tot onze dagen komen, zonder te waden als door eene zee van bloed? Hoeveel gezigtpunten mij ontgaan zijn, hoeveel ook eene vastere hand dan de mijne, en duidelijker en in het oog vallender, hier uiteen kan zetten, wensch en hoop ik echter, dat mijne proeve in zoo ver aan het oogmerk moge voldoen, dat zij het denkbeeld versterke of doe ontstaan, welks betoog ik mij voorgesteld had. Onafhankelijk van mijne poging, blijft hetzelve verheffend en troostend, een heerlijk licht om ons heen verspreidende. Griekenland verduurt een' gruwelijken, bloedigen kamp; wij moeten het einde vurig wenschen, krachtdadig helpen en ondersteunen, maar nimmer wanhopen: uit zoo veel jammer zal, naar het getuigenis der tijden, heil verrijzen. Engbeperkte verstanden, bekrompene vernuften willen, met willekeur, den kring der denkbeelden en begrippen sluiten; krachtig biede een ieder tegenstand in zijnen werkkring, maar wanhope nimmer, ook bij den ontmoedigendsten uitslag: onafhankelijk van tijd en plaats, wassende met elk menschengeslacht, rolt de stroom van kennis en verlichting statig voort, gelijk een vloed van lava, door geene menschelijke magt te beperken, om eenmaal de wateren des levens te brengen tot alle volken. |